HOOFDSTUK 1 – WERELDECONOMIE
Paragraaf 2, Kantelt het economisch wereldbeeld?
Het aandeel van de BRICS-landen (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika) is
gestegen. Westerse ondernemingen zorgen voor deze verschuivingen. En dat doen ze
om twee redenen:
1. Al sinds 1980 verplaatsen westerse multinationale ondernemingen hun maakindustrie
naar lagelonenlanden. Een gevolg is dat de industriële werkgelegenheid daalt en dat
sommige lagelonenlanden grote producenten van industriële goederen worden.
2. De opkomende landen vormen een plezierige afzetmarkt. De koopkracht neemt toe.
Hier (semi-periferie landen) worden immers goederen gemaakt die bestemd zijn voor de
westerse landen. Dat levert handel op. De wereldhandel is vanaf 1975 flink toegenomen
en dat komt door:
- De opleiding van de productieketen, de weg die een product aflegt van grondstof tot
eindproduct. Elk onderdeel wordt ergens geproduceerd waar dat het goedkoopste is.
dat leidt tot handel en transport.
- Dat het transport van goederen veel sneller en goedkoper is geworden, vooral door
gebruik van containers.
- Dat handelsgrenzen steeds meer verdwijnen. De Wereldhandelsorganisatie (WTO) wil
de wereldhandel bevorderen. Als landen lid zijn van die organisatie scheelt dat heel veel
tijdwinst bij de import en export van goederen.
Het gevolg van deze ontwikkelingen is dat gebieden op aarde steeds meer verweven
raken. Een ontwikkeling die je globalisering noemt.
Tot voor kort maakten Europa en de VS in de Wereldhandsorganisatie de dienst uit,
maar de machtsverhoudingen zijn veranderd. China en andere opkomende landen
beslissen nu volop mee. Nu is het nog dat de centrumlanden een grote voorsprong
hebben bij het ontwikkelen en produceren van goederen en diensten, maar het
economisch zwaarte punt- global shift- is aan het verschuiven. In welke richting is nog
onduidelijk, maar de BRICS-landen zijn al aardig op weg.
Paragraaf 3, Ontwikkeling van handelsstromen
, Gebieden die nauwelijks contact hadden met de buitenwereld in die tijd, werden door
handelsstromen verbonden met Europa. Daarin zijn twee periodes te onderscheiden:
1. 1500-1800: de fase van het handelskolonialisme. Vanuit de koloniën worden
grondstoffen gehaald (katoen & specerijen) en plantages aangelegd.
2. 1800-1950: de fase van het industrieel kolonialisme. Door industrie wordt het
belangrijk dat je verzekerd bent van de aanvoer van grondstoffen en dat de afzetmarkt
hebt voor de industrieproducten.
Na de Tweede Wereldoorlog zijn er nog twee belangrijke veranderingen:
1. De koloniën worden in snel tempo onafhankelijk (dekolonisatie).
2. De wereld wordt opnieuw ingedeeld, in 3 blokken dit keer.
Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1989 wordt de wereldorde opnieuw
opgeschud. De vrijemarkteconomie wordt het belangrijkste economisch systeem op de
aarde. Een kenmerk van dat is dat de prijs van goederen en diensten tot stand komt door
de wet van vraag en aanbod. Een vrije markteconomie loopt het beste in een wereld
zonder handelsbelemmeringen (vrijhandel).
Voordelen vrijhandel:
- Een land kan zich specialiseren in de productie van goederen of diensten die dat land
het best of goedkoopst kan produceren.
- Bedrijven hebben toegang tot buitenlandse afzetmarkten. Zo kunnen ze veel groter
worden dan wanneer ze hun producten alleen op de binnenlandse markt kunnen
verkopen.
Nadeel vrijhandel:
- Bedrijven krijgen te maken met buitenlandse concurrentie en kunnen daardoor failliet
gaan. Veel landen proberen hun markt af te schermen tegen buitenlandse concurrentie,
dat heet protectionisme. Zo kan een land de import tegen gaan door importheffingen op
te zetten. Zo maakt het land dat de arbeiders hun producten niet kunnen verkopen,
maar eet je zelf wel iets veel te duurs. Toch verliest na 1990 het protectionisme snel
terrein en worden de handelsstromen opnieuw verlegd.
Paragraaf 4, Ontwikkeling in verschillende snelheden
Paragraaf 2, Kantelt het economisch wereldbeeld?
Het aandeel van de BRICS-landen (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika) is
gestegen. Westerse ondernemingen zorgen voor deze verschuivingen. En dat doen ze
om twee redenen:
1. Al sinds 1980 verplaatsen westerse multinationale ondernemingen hun maakindustrie
naar lagelonenlanden. Een gevolg is dat de industriële werkgelegenheid daalt en dat
sommige lagelonenlanden grote producenten van industriële goederen worden.
2. De opkomende landen vormen een plezierige afzetmarkt. De koopkracht neemt toe.
Hier (semi-periferie landen) worden immers goederen gemaakt die bestemd zijn voor de
westerse landen. Dat levert handel op. De wereldhandel is vanaf 1975 flink toegenomen
en dat komt door:
- De opleiding van de productieketen, de weg die een product aflegt van grondstof tot
eindproduct. Elk onderdeel wordt ergens geproduceerd waar dat het goedkoopste is.
dat leidt tot handel en transport.
- Dat het transport van goederen veel sneller en goedkoper is geworden, vooral door
gebruik van containers.
- Dat handelsgrenzen steeds meer verdwijnen. De Wereldhandelsorganisatie (WTO) wil
de wereldhandel bevorderen. Als landen lid zijn van die organisatie scheelt dat heel veel
tijdwinst bij de import en export van goederen.
Het gevolg van deze ontwikkelingen is dat gebieden op aarde steeds meer verweven
raken. Een ontwikkeling die je globalisering noemt.
Tot voor kort maakten Europa en de VS in de Wereldhandsorganisatie de dienst uit,
maar de machtsverhoudingen zijn veranderd. China en andere opkomende landen
beslissen nu volop mee. Nu is het nog dat de centrumlanden een grote voorsprong
hebben bij het ontwikkelen en produceren van goederen en diensten, maar het
economisch zwaarte punt- global shift- is aan het verschuiven. In welke richting is nog
onduidelijk, maar de BRICS-landen zijn al aardig op weg.
Paragraaf 3, Ontwikkeling van handelsstromen
, Gebieden die nauwelijks contact hadden met de buitenwereld in die tijd, werden door
handelsstromen verbonden met Europa. Daarin zijn twee periodes te onderscheiden:
1. 1500-1800: de fase van het handelskolonialisme. Vanuit de koloniën worden
grondstoffen gehaald (katoen & specerijen) en plantages aangelegd.
2. 1800-1950: de fase van het industrieel kolonialisme. Door industrie wordt het
belangrijk dat je verzekerd bent van de aanvoer van grondstoffen en dat de afzetmarkt
hebt voor de industrieproducten.
Na de Tweede Wereldoorlog zijn er nog twee belangrijke veranderingen:
1. De koloniën worden in snel tempo onafhankelijk (dekolonisatie).
2. De wereld wordt opnieuw ingedeeld, in 3 blokken dit keer.
Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1989 wordt de wereldorde opnieuw
opgeschud. De vrijemarkteconomie wordt het belangrijkste economisch systeem op de
aarde. Een kenmerk van dat is dat de prijs van goederen en diensten tot stand komt door
de wet van vraag en aanbod. Een vrije markteconomie loopt het beste in een wereld
zonder handelsbelemmeringen (vrijhandel).
Voordelen vrijhandel:
- Een land kan zich specialiseren in de productie van goederen of diensten die dat land
het best of goedkoopst kan produceren.
- Bedrijven hebben toegang tot buitenlandse afzetmarkten. Zo kunnen ze veel groter
worden dan wanneer ze hun producten alleen op de binnenlandse markt kunnen
verkopen.
Nadeel vrijhandel:
- Bedrijven krijgen te maken met buitenlandse concurrentie en kunnen daardoor failliet
gaan. Veel landen proberen hun markt af te schermen tegen buitenlandse concurrentie,
dat heet protectionisme. Zo kan een land de import tegen gaan door importheffingen op
te zetten. Zo maakt het land dat de arbeiders hun producten niet kunnen verkopen,
maar eet je zelf wel iets veel te duurs. Toch verliest na 1990 het protectionisme snel
terrein en worden de handelsstromen opnieuw verlegd.
Paragraaf 4, Ontwikkeling in verschillende snelheden