1.1 present = tegenwoordige tijd
-er -re -ir -aître
Je Travaille Vends Grandis Connais
Tu Travailles Vends grandis connais
Il Travaille Vend Grandit Connaît
Nous Travaillons Vendons Grandisson Connaisson
s s
Vous Travaillez Vendez Grandissez Connaissez
Ils/elles Travaillent vendent grandissent connaissent
Onregelmatige vormen …..
1.2 imparfait = verleden tijd
wanneer > beschrijving, handeling, gewoonte die in verleden bezig was
vorm > stam (nous vorm – ons) + uitgang of eigenvorm + uitgang
Je +ais Être = ét + uitgang
Tu +ais
Il +ait
Nou +ions
s
Vou +iez 1.3 passé composé = voltooide tijd
s wanneer >
Ils +aie vorm > vorm van être/ avoir + vd
nt
Être / zijn Avoir Let op bij het hulpww être
bij /hebben vrouwelijk vd + e
bij Je Suis ‘ai meervoud vd + s (nous, vous,ils)
bij Tu es As meervoud vrouwelijk vd + es
Let op Il Est A bij hulpww avoir
als Nous Sommes Avons lijdendvoorwerp voor pv staat vd
Vous Êtes Avez
+e/s
Ils Sont Ont
VD -er VD -re VD -ir VD -aître
ww- er ww- re Ww –ir +i Ww – aître
+é +U J’ai grandi +U
j’ai Travaillé j’ai vendu J’ai connu
ww met in nederlands met zijn en in frans met avoir >
changer/commencer/disparaître/être/ finir/ paraître/réussir + wederkerende
werkwoorden
onregelmatige vormen