H2 Bronnen van het staatsrecht
Staatsrecht = wetten over de organisatie en bestuur van een land.
Het staatsrecht omvat de rechtsregels, geschreven of ongeschreven, die de samenstelling en
functionering van de organen van de staat, hun bevoegdheden en onderlinge verhouding regelen, en
het omvat bepaalde fundamentele normen over de verhouding van burgers tot de overheid.
❖ Inhoud en functioneren van instellingen van de staat
❖ Bevoegdheden om regels vast te stellen en besluiten te nemen
❖ Regulering/beperking staatsmacht (grondrechten)
Bronnen van het staatsrecht:
1. Statuut der koninklijk der Nederlanden -> geld voor alle landen binnen het koninkrijk (Aruba,
Sintmaarten)
2. Grondwet
3. Gewoonterechtelijke regels -> ongeschreven staatsregels: vertrouwensregel
4. Organieke wetten = provincie, gemeentewet -> hoe die werken. Bij wet wordt vastgesteld ->
er moet een wet komen die de details ervan regelen.
5. Geschreven regelingen; wetten en algemene maatregelen van bestuur
6. Internationale verdragen -> raken ons staatsrecht
Betekenis van de Grondwet voor het staatsrecht
Grondwet is niet de enige bron van staatsrecht omdat:
- Ongeschreven constitutioneel recht = staatsrechtelijke gewoonterecht: vertrouwensregel
- Ook vastgelegd in andere wetten (kieswet, gemeentewet)
- Nederland: moeilijk om nieuwe staatsrechtelijke regels in Grondwet vast te leggen →
Rigi constitution -> Grondwet moeilijk te wijzigen; garantie voor de rechten van de burgers
(Art. 137 GW)
o Voordeel = rechtszekerheid
o Nadeel = niet flexibel, gaat niet met de tijd mee, loopt achter
Grondwet is bedoelt als grondslag voor wetgeving en bestuur -> in lagere regelingen moeten worden
uitgewerkt.
Wie maakt zulke uitwerkingen van de beginselen ?
Formele wetgever = regering + Staten-Generaal
- Als er in Grondwet het woord; ‘wet’ staat dan mag alleen de formule wetgever het besluit
vastleggen (Art. 81 GW)
Grondwettelijke delegatieterminologie = Uitwerking door lagere wetgevers op grond van delegatie
door de formele wetgever -> Overdragen van een bestaande bevoegdheid naar een lagere wetgever
(regering, provinciale staten of gemeenteraad).
Bij delegatie is de lagere regelgever niet zelfstandig -> qua regelingsbevoegdheid afhankelijk van de
beslissing van de formele wetgever.
,Delegatie termen:
1. ‘Bij of krachtens de wet’ (Art. 15 GW)
2. ‘Regelen’ & ‘regels’ -> ‘’De wet regelt’’ & ‘’Bij de wet geregeld’’ (Art. 2 lid1 GW)
3. ‘Uit kracht van een wet’ -> Art. 104 GW; Rijksbelasting
Ongeschreven rechtsregels pas geldig als het in de praktijk ook wordt toegepast en als er sprake is
van rechtsovertuiging van die regel in de praktijk. (algemeen als geldig aanvaard worden)
Organieke wetten = wetten die betrekking hebben op de organisatie van de staat en waarvan de
basis in de Grondwet is geregeld (kieswet, gemeentewet).
Staat niet in Grondwet; wel belangrijk voor staatsrecht:
- Koninklijk besluit 2 maart 1994, Stb. 203 = regelement van orde voor de ministerraad.
Uitwerking van de instelling van de ministerraad als orgaan (Art. 45 GW)
- Besluiten van de Staten-Generaal = regelement van orde. Art. 72 GW; parlement toegekende
rechten.
H4 de regering
• Regering = Koning en ministers (Art. 42 GW)
Check and balances = systeem waarbij overheidsbevoegdheden over verschillende organen worden
verspreid en ieder orgaan bij de uitoefening van zijn bevoegdheden verantwoording verschuldigd is
aan een ander orgaan. Samenwerking/controle wetgevende en uitvoerende macht.
- Term ‘regering in GW’ -> bepaalde taak van de regering, zonder dat de koning persoonlijk
vereist is -> taak opdrachten
- Koninklijk besluit = beslissing die door de regering wordt genomen (zonder de SG) ->
ondertekend door de koning. Art. 47 GW
Contraseign = grondwettelijke verplichte handtekening van een minister/staatssecretaris onder een
wet/koninklijk besluit.
Kleine koninklijke besluiten: instellen van een minister, benoeming van een lid van de Raad van State
-> ‘klein’ omdat er minder formaliteiten aan vastzitten dan een algemene maatregel van bestuur.
• Koning:
Hoofdtaken:
1. Staatshoofd = hoogste gezag in een land -> niet in Grondwet vastgelegd omdat vanzelfsprekend
werd geacht.
- Ceremonieel koningschap = koning die geen lid is van regering en dus machteloos is
-> maar wel bepaalde functie vertegenwoordigd. (in NL juridisch; staatsmacht omdat volgens
de wet in de regering zit)
2. Lid van regering = ondertekenen van wetten/besluiten -> in praktijk niet zo veel macht
,Taken van de koning:
• Benoeming en ontslag van ministers
• Formeel betrokken bij alle beslissingen van de regering: indienen/bekrachtiging van
wetsvoorstellen & benoemingen (burgermeesters, rechters) → besluiten waar handtekening van
de koning voor nodig is
Koning constitutionele positie = woord koning in de Grondwet -> niet de koning persoonlijk maar
wordt de regering mee bedoelt -> Koning met ministers; ‘’koninklijk besluit’’
Publieke erfrecht Art. 24-31 GW.
Erfopvolging = erfgenamen van de Kroon -> nakomeling van de laatst overleden Koning. Als die
nakomelingen er niet zijn; dan naar boer/zus met nakomelingen en daarna ooms/tantes →
Art. 25 GW; niet verder dan derde graad verwant, aan de laatst overleden koning. Erfopvolging is een
publiekrechtelijke zaak.
Opvolger ontbreekt = Art. 30 lid GW: bij wet benoemd door de SG na verkiezingen met meerderheid
besluit -> als niet lukt dan is verder gaan niet ongrondwettig, maar om over te gaan op een republiek
is er wel een grondwetsherziening nodig.
Troonopvolging:
• Overlijden
• Afstand van de troon (Art. 27 GW)
• Ministeriële verantwoordelijkheid
Art. 42 lid2 GW = ‘’De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk’’ → ministeriële
verantwoordelijkheid = de ministers zijn verantwoordelijk voor de daden van het staatshoofd.
Ministeriële verantwoordelijkheid geldt officieel alleen voor de koning, maar wordt ook aanwezig
geacht voor andere leden van het koninklijk huis -> en wanneer het t openbaar belang raakt.
Ministeriële verantwoordelijkheid -> geld voor het Kabinet van de koning = het ambtelijk apparaat
dat de koning ten behoeve van de uitoefening van zijn constitutionele taken ondersteunt ->
ondergeschikte ambtelijke dienst.
• Ministers
Benoeming en ontslag van ministers gebeurt bij koninklijk besluit (Art. 43 GW).
• Minister-President = Art. 48 GW; medeondertekenen van koninklijk besluit benoeming/ontslag
ministers -> tekent dus zijn eigen benoeming ook al is hij nog geen Minister-President
Ministers staan aan het hoofd van een ministerie, hoofd van een departement -> zij hebben allen een
eigen beleidsterrein (Art. 44 GW)
Staatssecretarissen = hebben eigen beleidsterrein, ook verantwoording afleggen over beleid,
wetsvoorstellen ondertekenen
, • Minister zonder portefeuille = ministers die niet belast zijn met de leiding van een ministerie ->
reden: bepaald beleidsterrein van een ministerie meer gewicht te geven binnen de ministerraad.
Wordt ondergebracht bij meest betrokken ministerie, zonder daarvan aan het hoofd te staan.
Verder staat hij gelijk aan alle andere ministers.
• Ministerraad Art. 45 Grondwet & Art 4 RvO ministerraad
Voorzitter -> Minister-President
o Stelt de agenda op
o Beslist bij competentietwist -> beslissende stem
o Toezien op de uitvoering van de besluiten van de ministerraad
Taak van ministerraad = besturen van het land (regeren) -> bij elkaar komen
1. Beraadslaging over en bevordering van algemeen regeringsbeleid = onderwerpen van
algemene betekenis worden besproken (ookal gaat maar over één ministerie) -> minister
van V&J besluit dus ook over het landbouwbeleid en is er dus ook medeverantwoordelijk
voor.
Kabinetsstandpunten; kabinet neemt een besluit en wordt vastgelegd in
kabinetsstandpunten die weer naar de 2de kamer (1e) worden gestuurd.
2. Belangrijke kabinetsstandpunten -> vaak in de vorm van een nota voor de Tweede en/of
Eerste Kamer)
Ministerraad beraadslaagt ook over:
3. Ontwerpen van wet
4. Goedkeuring van verdragen
5. Benoemingsvoorstellen
Onderraden = ter verlichting van de taak van de raad -> onderraden die gaan over voorbereiding
en beslissingen inzake delen van algemeen regeringsbeleid (Art. 17
Commissie = permanent/tijdelijke karakter -> voorbereiding en beslissingen die geen deel hoeven
uit te maken van het algemene regeringsbeleid.
Een minister is gebonden aan het besluit van de ministerraad (ookal is het niet mee eens) -> ook
naar buitenaf niet laten weten dat niet mee eens is = homogeniteit van het kabinet
Verantwoording: als een onderwerp/zaak in de ministerraad aan de orde is geweest dan zijn alle
ministers medeverantwoordelijk.
Kabinetskwestie = vraag van het kabinet aan de Staten-Generaal of het nog het vertrouwen van
het parlement geniet.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller CrimiVU123. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.47. You're not tied to anything after your purchase.