Biologie Havo 5
Thema 5: Gaswisseling en uitscheiding
Basisstof 1: gaswisseling.
Delen van het ademhalingsstelsel:
Neusholte met reukzintuig en bekleed met neusslijmvlies:
- In de neusholte wordt lucht gereinigd, gekeurd, verwarmd en vochtig gemaakt.
Trilhaarepitheel met slijmproducerende cellen en trilhaarcellen:
- Aan het slijm blijven kleine stofdeeltjes en ziekteverwekkers kleven.
- Het slijm wordt door de beweging van trilharen naar de keelholte verplaatst.
Luchtpijp met trilhaarepitheel:
- Door hoefijzervormige kraakbeenringen in de wand blijft de luchtpijp openstaan.
Bronchiën met trilhaarepitheel en kraakbeenringen.
Bronchiolen: kunnen zich door spierweefsel in de wand verwijden en vernauwen.
Longblaasjes met longhaarvaten:
- In de longblaasjes vindt de gaswisseling plaats.
- Een groot oppervlak, een dunne wand en een groot verschil in zuurstof- en
koolstofdioxidespanning bevorderen de gaswisseling.
Afbeelding 1: longblaasjes met longhaarvaten.
Hoe het interne milieu min of meer constant wordt gehouden door de longen:
In de longhaarvaten worden O2-moleculen gebonden aan hemoglobine in rode bloedcellen.
- Door de binding van O2 aan Hb blijft er een verschil bestaan tussen de pO 2 in het
vocht in de longblaasjes en de pO2 in het bloedplasma, waardoor meer zuurstof kan
worden opgenomen.
Door het concentratieverschil vindt diffusie plaats van O 2 uit de haarvaten naar de weefsels
en van CO2 uit de weefsels naar het bloed.
- Een groot deel van de CO2 wordt door het bloedplasma vervoert; een ander deel
wordt gebonden aan hemoglobine.
- In de longhaarvaten laten de CO2-moleculen los van hemoglobine.
- De pH van het bloed wordt beïnvloedt door de pCO 2. Wanneer de pCO2 toeneemt,
daalt de pH en komen er meer O2-moleculen vrij.
- De longen kunnen door aanpassing van de longventilatie de uitscheiding van CO 2
reguleren.
, Biologie Havo 5
Thema 5: Gaswisseling en uitscheiding
Werking van organen voor gaswisseling bij planten:
Via huidmondjes gaat koolstofdioxide naar binnen en gaan waterdamp en zuurstof naar
buiten.
- Huidmondjes bevinden zich vooral aan de onderkant van de bladeren.
- Huidmondjes kunnen open (hoge turgor in de sluitcellen) of dicht (lage turgor in de
sluitcellen) zijn.
- Waterverlies kan worden beperkt door de huidmondjes te sluiten. Dit belemmert de
opname van CO2 en daarmee de fotosynthese.
Basisstof 2: longventilatie.
De wijze waarop longventilatie tot stand komt:
Ademhalingsspieren:
- de buitenste tussenribspieren trekken de ribben en het borstbeen omhoog en naar
voren.
- De binnenste tussenribspieren trekken de ribben en het borstbeen omlaag.
- De middenrifspieren kinnen het middenrif afplatten.
Borstvlies en longvlies:
- Borstvlies: vergroeid met ribben, binnenste tussenribspieren en middenrif.
- Longvlies: vergroeid met longen.
- De ruimte tussen d borstvlies en longvlies is gevuld met vocht waardoor ze niet van
elkaar af gaan.
Longweefsel: is elastisch en verkeert in een uitgerekte toestand.
- Hierdoor is de druk in de ruimte tussen borstvlies en longvlies lager dan de druk van
de buitenlucht.
Rustige inademing:
- De tussenribspieren en de middenrifspieren vergroten het volume van de borstholte.
- De luchtdruk in de longblaasjes wordt lager dan de druk van de buitenlucht.
- Lucht stroomt in de longen.
Rustige uitademing:
- De tussenribspieren en de middenrifspieren ontspannen zich.
- De ribben en het borstbeen keren terug naar hun oorspronkelijke stand.
- Door de druk in de buikholte keert het middenrif terug naar koepelvormige stand.
- Het volume van de longen wordt kleiner.
- De luchtdruk in de longblaasjes wordt hoger dan de druk van de buitenlucht.
- Lucht stroomt de longen uit.
Ademvolume: de hoeveelheid lucht die bij een rustige ademhaling wordt in- en uitgeademd.
- Een deel van de ingeademde lucht blijft in de luchtwegen (de dode ruimte). Deze
lucht wordt ongebruikt weer uitgeademd.
Vitale capaciteit: de hoeveelheid lucht die maximaal per ademhaling kan worden verplaatst.
Longcapaciteit (totale longvolume): vitale capaciteit + restvolume.
- Restvolume: blijft na een maximale uitademing in de longen.
Thema 5: Gaswisseling en uitscheiding
Basisstof 1: gaswisseling.
Delen van het ademhalingsstelsel:
Neusholte met reukzintuig en bekleed met neusslijmvlies:
- In de neusholte wordt lucht gereinigd, gekeurd, verwarmd en vochtig gemaakt.
Trilhaarepitheel met slijmproducerende cellen en trilhaarcellen:
- Aan het slijm blijven kleine stofdeeltjes en ziekteverwekkers kleven.
- Het slijm wordt door de beweging van trilharen naar de keelholte verplaatst.
Luchtpijp met trilhaarepitheel:
- Door hoefijzervormige kraakbeenringen in de wand blijft de luchtpijp openstaan.
Bronchiën met trilhaarepitheel en kraakbeenringen.
Bronchiolen: kunnen zich door spierweefsel in de wand verwijden en vernauwen.
Longblaasjes met longhaarvaten:
- In de longblaasjes vindt de gaswisseling plaats.
- Een groot oppervlak, een dunne wand en een groot verschil in zuurstof- en
koolstofdioxidespanning bevorderen de gaswisseling.
Afbeelding 1: longblaasjes met longhaarvaten.
Hoe het interne milieu min of meer constant wordt gehouden door de longen:
In de longhaarvaten worden O2-moleculen gebonden aan hemoglobine in rode bloedcellen.
- Door de binding van O2 aan Hb blijft er een verschil bestaan tussen de pO 2 in het
vocht in de longblaasjes en de pO2 in het bloedplasma, waardoor meer zuurstof kan
worden opgenomen.
Door het concentratieverschil vindt diffusie plaats van O 2 uit de haarvaten naar de weefsels
en van CO2 uit de weefsels naar het bloed.
- Een groot deel van de CO2 wordt door het bloedplasma vervoert; een ander deel
wordt gebonden aan hemoglobine.
- In de longhaarvaten laten de CO2-moleculen los van hemoglobine.
- De pH van het bloed wordt beïnvloedt door de pCO 2. Wanneer de pCO2 toeneemt,
daalt de pH en komen er meer O2-moleculen vrij.
- De longen kunnen door aanpassing van de longventilatie de uitscheiding van CO 2
reguleren.
, Biologie Havo 5
Thema 5: Gaswisseling en uitscheiding
Werking van organen voor gaswisseling bij planten:
Via huidmondjes gaat koolstofdioxide naar binnen en gaan waterdamp en zuurstof naar
buiten.
- Huidmondjes bevinden zich vooral aan de onderkant van de bladeren.
- Huidmondjes kunnen open (hoge turgor in de sluitcellen) of dicht (lage turgor in de
sluitcellen) zijn.
- Waterverlies kan worden beperkt door de huidmondjes te sluiten. Dit belemmert de
opname van CO2 en daarmee de fotosynthese.
Basisstof 2: longventilatie.
De wijze waarop longventilatie tot stand komt:
Ademhalingsspieren:
- de buitenste tussenribspieren trekken de ribben en het borstbeen omhoog en naar
voren.
- De binnenste tussenribspieren trekken de ribben en het borstbeen omlaag.
- De middenrifspieren kinnen het middenrif afplatten.
Borstvlies en longvlies:
- Borstvlies: vergroeid met ribben, binnenste tussenribspieren en middenrif.
- Longvlies: vergroeid met longen.
- De ruimte tussen d borstvlies en longvlies is gevuld met vocht waardoor ze niet van
elkaar af gaan.
Longweefsel: is elastisch en verkeert in een uitgerekte toestand.
- Hierdoor is de druk in de ruimte tussen borstvlies en longvlies lager dan de druk van
de buitenlucht.
Rustige inademing:
- De tussenribspieren en de middenrifspieren vergroten het volume van de borstholte.
- De luchtdruk in de longblaasjes wordt lager dan de druk van de buitenlucht.
- Lucht stroomt in de longen.
Rustige uitademing:
- De tussenribspieren en de middenrifspieren ontspannen zich.
- De ribben en het borstbeen keren terug naar hun oorspronkelijke stand.
- Door de druk in de buikholte keert het middenrif terug naar koepelvormige stand.
- Het volume van de longen wordt kleiner.
- De luchtdruk in de longblaasjes wordt hoger dan de druk van de buitenlucht.
- Lucht stroomt de longen uit.
Ademvolume: de hoeveelheid lucht die bij een rustige ademhaling wordt in- en uitgeademd.
- Een deel van de ingeademde lucht blijft in de luchtwegen (de dode ruimte). Deze
lucht wordt ongebruikt weer uitgeademd.
Vitale capaciteit: de hoeveelheid lucht die maximaal per ademhaling kan worden verplaatst.
Longcapaciteit (totale longvolume): vitale capaciteit + restvolume.
- Restvolume: blijft na een maximale uitademing in de longen.