Fundamentele wijsbegeerte
1. Inleiding
1.1 Plato’s grot
o Allegorie = bepaald concept duidelijk maken adhv zintuigen
Iets van buitenaf nodig om uit grot te worden bevrijd
=> werkelijkheid ontdekken: binnen de grot is er dus
een schaduwwereld
o Filosofie vertrekt vanuit de verwondering
Waarom? Daarom VS de blik van het kind (genot
vinden)
Voorwerp van verwondering = alles
Zizek: ‘ We zijn niet geboren in realiteit, maar in
symbolische orde’ => wereld is vooraf geordende
structuur => 2de natuur wordt voorwerp kritische
zelfreflectie. Realiteit komt op bepaalde momenten
wel nog naar boven: valt niet samen met symbolische
orde
1.2 Filosofie & ideologie
o Filosofie
Argumentatie
Stelling poneren
Wil wetenschap zijn
= denk – werk
Verwondering blijft: ruimte voor kritiek & vragen
o Ideologie
Geheel van definitieve zaken
Houdt zich vast aan status quo
1.3 De historiciteit van de filosofie
o Afhankelijk van spatio- temporele context: vragen &
antwoorden veranderen voortdurend in tijd &
ruimte-> ze zijn een uitdrukking van een tijdsgeest
, o Filosofie = wezenlijk historisch (Hegel)
o Interpretatie is ook historisch bepaald
o Historisch object én subject: geen objectieve maatstaf
-> diegene die zelf interpreteert (= subject) is ook
historisch bepaald, anders ligt alles al vast
Betekenis veranderd per tijdsgeest
Deel 1: de lotgevallen van filosofische rationaliteit
o Wereldbeelden
Specifiek per tijd / cultuur
Bestaanshorizon waarin we zijn geworpen
Voor ons gekozen
Slechts gedeeltelijk experimenteren
Veranderlijk: NIET door bewuste keuzes, maar door
geleidelijke ontwikkelingen: revoluties, breuken, avant-
garde,..
H1: Wijsbegeerte binnen de antieke bestaanshorizon
(Oudheid)
A. Het ontstaan van de wijsgerige rationaliteit
1. Van mythos naar logos
o Mythos; mythe
Verhaal (goden: centrale rol, niet – kritisch)
Normatief & legitimerend
Grondleggende gebeurtenis met verklarende waarde
o Logos: rede / uit-leg -> nieuw verklaringsprincipe
o Overgang door cultuurshok
Contact met vreemde volkeren (koloniën -> handel)
Kritiek op mythe: verhaal moet worden geïnterpreteerd!
Schriftelijke cultuur: Homerus & Ilias op schrift gesteld
Mythos -> mytho – logie -> logos
Op zoek naar universele geldigheid,
objectieve inzichtelijkheid & systematische
ordening = logos, een rationele verklaring
‘Griekse wonder’
, Desacralisering van de natuur: Goden wijken uit natuur ->
verklaring wereld in universaliteit van rede te vinden, niet in
kracht van goden
Kennis & kunde los van praktische toepassingen
Theoria ,beschouwing,
onderzoek
2. De natuurfilosofen: het ontstaan van
een kosmologie
o Bestuderen natuur als organisme = phusis: iets dat uit zichzelf groeit
o Kosmos = sieraad, schoonheid en is een rationeel geordende logos
(structuur) -> kosmo-logie
o Materialisme: oerstof (vb Thales: water, Anaximenes: lucht)
Dergelijk oerprincipe belangrijk, de concrete invulling niet
Op grond van logos bepaald hoe iets is (Anaximander)
o Standpunt filosofie tot aan Kant: realisme -> werkelijkheid los van
mensen & zoals ze is. Kant zelf: idealisme -> werkelijkheid op zich is
onbekend
a) Heraclitus = filosoof van het worden
o Aforisme = korte, afgebakende spreuken
o “Alles vloeit, niets is blijvend” -> veranderlijkheid
o Permanente flux
o Materialist : vuur
o Werkelijkheid = wat we waarnemen volgens zintuigen (= zintuiglijke
werkelijkheid) => constant in beweging
o Nog steeds harmonie van kosmos: eenheid der tegengestelden (boog als
metafoor)
Complementair: ‘Geen dag zonder nacht’
Gaan in elkaar over volgens vaste wetten
Tegengesteld op 1 niveau: ‘Goed voor de een, maar slecht
voor de ander’
b) Parmenides = filosoof van het zijn
o Waarheid hangt af van logos, niet van openbaring
Interpratie Russell / Owen: conceptueel
bestaan
Waarover ik kan denken bestaat
, Waarover ik kan spreken (het is niet)
betaat
Parallellie denken - spreken
o Is het of is het niet ?
Het is en het is niet: gaat NIET -> principe van
non- contradictie (dubbelhoofdigen).
Verschillen gebaseerd op zintuigen kan niet =>
Griekse ‘monos’ : slechts 1 ding, het zijnde
Het is en het is onmogelijk dat het niet is
Het is niet en het is noodzakelijk dat het niet is
Logos , geen zintuigen
o ‘Het zijnde is’:
Het zijnde kan niet ontstaan & niet vergaan =>
eeuwig & onvergankelijk
Het zijnde is niet deelbaar: geen gradaties
Het zijnde is onbeweeglijk en begrensd
Het zijnde is volmaakt
Het zijnde moet bolvormig zijn
Blijft doordrongen van materialiteit
c) Kritiek van Aristoteles
o Fysica (natuurfilosofie) = bestuderen van de natuur ->
Parmenides wordt hierbinnen gepresenteerd
o Metafysica = wat de natuur overstijgt -> niet- zintuiglijk en
niet- materieel => zijnsbegrip Parmenides is metafysisch
gegeven
o Andere presocraten (opvolgelingen Parmenides): Zeno ->
dichotomie & Empedocles (pluralisten) & Democritus
(atomisten)
3. Het ontstaan van ethiek
o Kritiek op mythe & desacralisering
o Phusis (natuur) <-> wet (nomos)
Democratische bestuursvormen
Bloedwraak wordt verboden
Rationalisering in politiek : familieclans (phulai)
geografische districten (dèmoi)
Ethisch vacuüm
a) Het relativisme van de sofisten
1. Inleiding
1.1 Plato’s grot
o Allegorie = bepaald concept duidelijk maken adhv zintuigen
Iets van buitenaf nodig om uit grot te worden bevrijd
=> werkelijkheid ontdekken: binnen de grot is er dus
een schaduwwereld
o Filosofie vertrekt vanuit de verwondering
Waarom? Daarom VS de blik van het kind (genot
vinden)
Voorwerp van verwondering = alles
Zizek: ‘ We zijn niet geboren in realiteit, maar in
symbolische orde’ => wereld is vooraf geordende
structuur => 2de natuur wordt voorwerp kritische
zelfreflectie. Realiteit komt op bepaalde momenten
wel nog naar boven: valt niet samen met symbolische
orde
1.2 Filosofie & ideologie
o Filosofie
Argumentatie
Stelling poneren
Wil wetenschap zijn
= denk – werk
Verwondering blijft: ruimte voor kritiek & vragen
o Ideologie
Geheel van definitieve zaken
Houdt zich vast aan status quo
1.3 De historiciteit van de filosofie
o Afhankelijk van spatio- temporele context: vragen &
antwoorden veranderen voortdurend in tijd &
ruimte-> ze zijn een uitdrukking van een tijdsgeest
, o Filosofie = wezenlijk historisch (Hegel)
o Interpretatie is ook historisch bepaald
o Historisch object én subject: geen objectieve maatstaf
-> diegene die zelf interpreteert (= subject) is ook
historisch bepaald, anders ligt alles al vast
Betekenis veranderd per tijdsgeest
Deel 1: de lotgevallen van filosofische rationaliteit
o Wereldbeelden
Specifiek per tijd / cultuur
Bestaanshorizon waarin we zijn geworpen
Voor ons gekozen
Slechts gedeeltelijk experimenteren
Veranderlijk: NIET door bewuste keuzes, maar door
geleidelijke ontwikkelingen: revoluties, breuken, avant-
garde,..
H1: Wijsbegeerte binnen de antieke bestaanshorizon
(Oudheid)
A. Het ontstaan van de wijsgerige rationaliteit
1. Van mythos naar logos
o Mythos; mythe
Verhaal (goden: centrale rol, niet – kritisch)
Normatief & legitimerend
Grondleggende gebeurtenis met verklarende waarde
o Logos: rede / uit-leg -> nieuw verklaringsprincipe
o Overgang door cultuurshok
Contact met vreemde volkeren (koloniën -> handel)
Kritiek op mythe: verhaal moet worden geïnterpreteerd!
Schriftelijke cultuur: Homerus & Ilias op schrift gesteld
Mythos -> mytho – logie -> logos
Op zoek naar universele geldigheid,
objectieve inzichtelijkheid & systematische
ordening = logos, een rationele verklaring
‘Griekse wonder’
, Desacralisering van de natuur: Goden wijken uit natuur ->
verklaring wereld in universaliteit van rede te vinden, niet in
kracht van goden
Kennis & kunde los van praktische toepassingen
Theoria ,beschouwing,
onderzoek
2. De natuurfilosofen: het ontstaan van
een kosmologie
o Bestuderen natuur als organisme = phusis: iets dat uit zichzelf groeit
o Kosmos = sieraad, schoonheid en is een rationeel geordende logos
(structuur) -> kosmo-logie
o Materialisme: oerstof (vb Thales: water, Anaximenes: lucht)
Dergelijk oerprincipe belangrijk, de concrete invulling niet
Op grond van logos bepaald hoe iets is (Anaximander)
o Standpunt filosofie tot aan Kant: realisme -> werkelijkheid los van
mensen & zoals ze is. Kant zelf: idealisme -> werkelijkheid op zich is
onbekend
a) Heraclitus = filosoof van het worden
o Aforisme = korte, afgebakende spreuken
o “Alles vloeit, niets is blijvend” -> veranderlijkheid
o Permanente flux
o Materialist : vuur
o Werkelijkheid = wat we waarnemen volgens zintuigen (= zintuiglijke
werkelijkheid) => constant in beweging
o Nog steeds harmonie van kosmos: eenheid der tegengestelden (boog als
metafoor)
Complementair: ‘Geen dag zonder nacht’
Gaan in elkaar over volgens vaste wetten
Tegengesteld op 1 niveau: ‘Goed voor de een, maar slecht
voor de ander’
b) Parmenides = filosoof van het zijn
o Waarheid hangt af van logos, niet van openbaring
Interpratie Russell / Owen: conceptueel
bestaan
Waarover ik kan denken bestaat
, Waarover ik kan spreken (het is niet)
betaat
Parallellie denken - spreken
o Is het of is het niet ?
Het is en het is niet: gaat NIET -> principe van
non- contradictie (dubbelhoofdigen).
Verschillen gebaseerd op zintuigen kan niet =>
Griekse ‘monos’ : slechts 1 ding, het zijnde
Het is en het is onmogelijk dat het niet is
Het is niet en het is noodzakelijk dat het niet is
Logos , geen zintuigen
o ‘Het zijnde is’:
Het zijnde kan niet ontstaan & niet vergaan =>
eeuwig & onvergankelijk
Het zijnde is niet deelbaar: geen gradaties
Het zijnde is onbeweeglijk en begrensd
Het zijnde is volmaakt
Het zijnde moet bolvormig zijn
Blijft doordrongen van materialiteit
c) Kritiek van Aristoteles
o Fysica (natuurfilosofie) = bestuderen van de natuur ->
Parmenides wordt hierbinnen gepresenteerd
o Metafysica = wat de natuur overstijgt -> niet- zintuiglijk en
niet- materieel => zijnsbegrip Parmenides is metafysisch
gegeven
o Andere presocraten (opvolgelingen Parmenides): Zeno ->
dichotomie & Empedocles (pluralisten) & Democritus
(atomisten)
3. Het ontstaan van ethiek
o Kritiek op mythe & desacralisering
o Phusis (natuur) <-> wet (nomos)
Democratische bestuursvormen
Bloedwraak wordt verboden
Rationalisering in politiek : familieclans (phulai)
geografische districten (dèmoi)
Ethisch vacuüm
a) Het relativisme van de sofisten