Enzymen
→ chemische reacties versnellen
→ ‘machine' om beter te botsen
Chemische reacties:
reagens → reactieproducten
= substraat → eindproducten
Algemeen
1 De werking
elk enzym heeft een actief centrum met een bepaalde configuratie
→ zodat de vorm van het substraat past
= sleutel slot werking
= induced fitt model
enzym - substraat
=> complex vorm: substraat en enzym in elkaar
vb. dissimilatie (disacharide)
2 Eigenschappen
2.1 substraatspecifiek
bij elk substraat hoort 1 enzym
2.2 reactie specifiek
bij eenzelfde substraatmolecule kan het reactieverloop anders zijn
→ daarom treden er verschillende enzymen op → enzymen zijn
reactiespecifiek
, 3 Naamgeving
enzymen worden genoemd naar het substraat waarop ze inwerken en/of naar
de reactie die ze beïnvloeden. Uitgang is meestal op -ase
Voorbeelden:
naam van het enzym substraat reactie
amylase amylum (zetmeel) zetmeel afbreken
lactase lactose (melksuiker) afbreken van lactose
lipase lipide vetzuren afbreken
peptidase of protease peptide (aminozuurketen) aminozuren afbreken
protease proteïne eiwitten afbreken
ligase ‘plak’enzym
→ triviale namen: … -ine
voorbeelden:
triviale naam naam enzym reactie
pancreatine amylase amylose afbreken
pepsine
trypsine
4 Bouw
= apo-enzym = co-enzym = haloenenzym
eiwit deel → kleinere andere molecule/ ion
opgebouwd uit ! niet eiwit
proteïnen
! cel maakt dit zelf in de
ribosomen
beperkte werktijd (wordt
→ chemische reacties versnellen
→ ‘machine' om beter te botsen
Chemische reacties:
reagens → reactieproducten
= substraat → eindproducten
Algemeen
1 De werking
elk enzym heeft een actief centrum met een bepaalde configuratie
→ zodat de vorm van het substraat past
= sleutel slot werking
= induced fitt model
enzym - substraat
=> complex vorm: substraat en enzym in elkaar
vb. dissimilatie (disacharide)
2 Eigenschappen
2.1 substraatspecifiek
bij elk substraat hoort 1 enzym
2.2 reactie specifiek
bij eenzelfde substraatmolecule kan het reactieverloop anders zijn
→ daarom treden er verschillende enzymen op → enzymen zijn
reactiespecifiek
, 3 Naamgeving
enzymen worden genoemd naar het substraat waarop ze inwerken en/of naar
de reactie die ze beïnvloeden. Uitgang is meestal op -ase
Voorbeelden:
naam van het enzym substraat reactie
amylase amylum (zetmeel) zetmeel afbreken
lactase lactose (melksuiker) afbreken van lactose
lipase lipide vetzuren afbreken
peptidase of protease peptide (aminozuurketen) aminozuren afbreken
protease proteïne eiwitten afbreken
ligase ‘plak’enzym
→ triviale namen: … -ine
voorbeelden:
triviale naam naam enzym reactie
pancreatine amylase amylose afbreken
pepsine
trypsine
4 Bouw
= apo-enzym = co-enzym = haloenenzym
eiwit deel → kleinere andere molecule/ ion
opgebouwd uit ! niet eiwit
proteïnen
! cel maakt dit zelf in de
ribosomen
beperkte werktijd (wordt