methode van de economische wetenschap
1. Inleiding
Wat doet de economische wetenschap?
= Inzicht geven in de maatschappelijke organisatie (vanuit specifieke invalshoek)
- Om betere beslissingen te kunnen nemen in het dagelijks leven
- Om de problemen van de wereld waarin we leven beter te begrijpen
- Om een beter beleid te kunnen voeren
2. Het economisch probleem: veelvuldige behoeften versus schaarse
middelen
Alle individuen (ikzelf, overheid, organisaties) hebben:
- Behoeften = aanvoelen van een tekort, verlangen om tekort aan te vullen
- Andere zijde => beperkt in middelen (limiet: geld, tijd …)
- -> keuzes moeten gemaakt worden
=> Spanning tussen de veelvuldige behoeften en beperkte middelen = economie
- Opportuniteitskost: de waarde van het beste alternatief dat men opgeeft
door deze keuze te maken
• Vb: Opportuniteitskost van studeren?
▪ Je kiest voor studeren, maar geeft een werkloon (= de
opportuniteitskost) op
2.1 Definities economie
- ‘The science which studies human behavior as a relationship between ends
and scarce means which have alternative uses’
- Economie is een sociale wetenschap die tot voorwerp heeft het beheer van
schaarse middelen’.
• Typisch economisch probleem kan opgedeeld w in 3 soorten:
▪ Allocatie van middelen: wat, hoeveel en hoe produceren
▪ Verdeling (distributie): voor wie produceren
▪ Nastreven van volledige aanwending van de middelen:
stabilisatieprobleem (effectief gebruiken)
1
, 2.2 Micro- en macro-economie
- Micro-economie gaat na hoe individuen en bedrijven (individuele
economische agenten) beslissingen nemen.
• vnl. betrekking op allocatie- en distributieproblemen
- Macro-economie bekijkt het geaggregeerde niveau (gewest,land,continent)
en bestudeert vraagstukken die de economie als geheel beïnvloeden.
• vnl. betrekking op het stabilisatieprobleem
Voorbeelden
3. Het productieproces
- Productie: alle activiteiten
• Waardoor goederen en diensten tot stand worden gebracht
(economische goederen; consumptiegoederen en kapitaalgoederen)
▪ Economische goederen zijn schaars
▪ Kapitaalgoederen dienen om economische goederen tot stand
te brengen bv. een machine
▪ Consumptiegoederen dienen voor consumptie bv. brood
• En op gepaste tijd en plaats ter beschikking worden gesteld van
consumenten
• Door inzet van schaarse middelen (de productiefactoren: arbeid,
natuur en kapitaal)
3.1 Productiefactoren
De productiefactoren (inputs):
1. Arbeid (L): Fysiek en intellectueel
2. Natuur (N): Grond en grondstoffen
3. Kapitaal (K): Industrie
=> samen = eigenlijke productiefactoren
4. Ondernemersinitiatief: management nodig
Omwegproductie (schema productieproces):
3 inputs: arbeid, natuur en kapitaal
<Productie door bedrijf>
1 output: economische goederen
- worden consumptie goederen
- worden kapitaal goederen = gebruikt
worden als kapitaal bv om product y te
maken
• drm kapitaalgoederen = een
afgeleide input
2
, 3.2 Productiefunctie
= een technische relatie tussen de hoeveelheid productiefactoren (inputs) en de
maximale hoeveelheid economische goederen (output) die men daarmee kan
produceren.
- 𝑋 = 𝑓(𝐿, 𝐾, 𝑁)
• X = hoeveelheid output
• L = hoeveelheid arbeid (labour)
• N = hoeveelheid natuur
• K = hoeveelheid kapitaal
• f = een bepaalde functionele vorm
Voorbeeld oefening:
Marginaal product = met hoeveel stijgt
mijn output graan als ik 1 meer input
arbeid inzet
Marginaal product van arbeid = verticale
lijn / horizontale lijn
Bv marginaal product van 0->1 = 5/1
=> 5 hoeveelheid graan
Besluit: de vorm van de productiefunctie bepaalt het verloop van het marginaal
product!
- Concaaf verloop productiefunctie
• = afnemend marginaal product van arbeid
- Lineair verloop productiefunctie
• = constant marginaal product van arbeid
3
, 4. De productiemogelijkheden van een land: de curve van de
productiemogelijkheden
Productiemogelijkhedencurve = geeft alle combinaties van goederen en diensten
die kunnen geproduceerd worden bij volledige aanwending van de beschikbare
productiefactoren => let op kutvraag en antwoord
Bv.
Bij elke combinatie moeten er steeds 5
arbeiders worden gebruikt dus L = 5
-> bcs “bij volledige aanwending”
U, economisch inefficient = bcs L niet 5 -> stabiliteitsprobleem!
Z, economisch niet haalbaar bcs maar 5 arbeiders
- Illustreert de begrippen:
• Schaarste = beperkte middelen (bv. arbeiders)
• Opportuniteitskost
▪ bv. Bij punt a, is de opportuniteitskost 1 eenheid graan, die
moet opgegeven worden voor 1 eenheid extra kleding
▪ opportuniteitskost zijn veranderlijk per punt in de curve: punt
a, punt b, …
▪ => opportuniteitskost afhankelijk vorm productiemogelijkheid
- Concaaf curve = opportuniteitskost groter
- Convex curve = opportuniteitscurve kleiner
- Een rechte curve = constante opportuniteitscurve
• Keuzeprobleem = alle punten op de curve zijn mogelijk, maar welke
kies ik? => allocatieprobleem!
5. Het verruimen van de productiemogelijkheden van een land
Verschuiving van de productiemogelijkheidscurve kan dankzij 3 factoren:
1. Arbeidsverdeling zorgt voor specialisatie (= meer productie)
• Nadeel: vervreemding eindproduct leidt tot minder motivatie
2. Vooruitgang in de technologische kennis
3. Wijzigingen in de economische ordening
• Bv. winkels zijn vaker open dus moet er meer geproduceerd worden
Deze 3 samen noemen we technologische vooruitgang (T):=> X= f(L, N, K, T )
4