xVoedingsmiddelen: alles wat je eet en drinkt B1
Voedingsstoffen: de bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen
- Als bouwstof: vorming organische moleculen bij voortgezette assimilatie (o.a. vervanging afgestorven cellen)
- Als brandstof: energie leveren voor dissimilatie (o.a. bewegen)
1. Eiwitten (aminozuurketens)
- Functie: bouwstof, bouwstof, komt voor in tussencelstof, nodig bij transport van stoffen, celcommunicatie,
chemische reacties, immuniteit en bloedstolling.
- Transaminering: aminogroep wordt verplaatst, zodat een ander aminozuur kan worden gevormd (alleen
mogelijk voor niet-essentiële aminozuren)
- Essentiële aminozuren: moeten in het voedsel aanwezig zijn, omdat ze niet of in onvoldoende hoeveelheden in
het lichaam van de mens kunnen worden gevormd.
Gebruik als brandstof: Eiwitten → glucose → verbranding glucose
Overschot aan eiwitten en aminozuren in voeding → glucose
2. Koolhydraten (sachariden)
- Functie: brandstof en bouwstof (DNA: desoxyribose)
Te veel koolhydraten eten: klein deel door hormoon insuline → glycogeen (reservestof opgeslagen in lever + spieren)
Overtollig koolhydraten → vet en opgeslagen onder huid/rondom organen
Voedingsvezels: koolhydraten die niet kunnen worden verteerd door enzymen van de mens
- Functie: darmwerking en stoelgang bevorderen
- Een deel kan worden afgebroken in dikke darm door enzymen van bacteriën
- Afkomstig uit celwanden van plantaardige voedingsmiddelen
3. Vetten (lipiden)
- Functie: brandstof, bouwstof (fosfolipiden), oplosmiddel voor sommige vitaminen
- Triglyceride: vet opgebouwd uit een glycerol molecuul en 3 vetzuurmoleculen
- Verzadigd vetzuur: vetzuur met C-atomen met enkele bindingen
- Onverzadigd vetzuur: vetzuur met C-atomen met dubbele bindingen
- Essentiële vetzuren: onverzadigde vetzuren die niet in het lichaam gemaakt kunnen worden uit andere
organische stoffen. Deze vetzuren moeten in het voedsel voorkomen.
Te veel vetten eten: opslaan als reserve-energiebron onder de huid en rondom organen
Cholesterol: vet die je binnenkrijgt via de voeding en wordt aangemaakt door de lever.
- Functie: productie van hormonen, gal en vitamine D
- Plaats: celmembranen
4. Water
Functie: - Bouwstof (voor lichaamscellen),
- Oplosmiddel voor stoffen (bepaalt met opgeloste stoffen de os. waarde van vloeistoffen in lichaam)
- Transportmiddel
- Speelt een belangrijke rol bij regeling van lichaamstemperatuur
5. Mineralen
- Functie: bouwstof (bv calcium)
- Spoorelementen: mineralen die in geringe hoeveelheden in het voedsel aanwezig zijn. (bestanddelen van
enzymen en hormonen)
6. Vitaminen: organische stoffen die nodig zijn om processen in je lichaam goed te laten verlopen B82A
- Functie: bouwstof
- Vitamine-B-complex: verzamelnaam voor verschillende vitaminen B waarbij de afzonderlijke vitaminen worden
aangegeven met cijfers
- Vitaminen (beh. K) kunnen niet in het lichaam worden gevormd en moeten in voedsel aanwezig zijn. Soms kan
een vitamine worden gevormd uit provitamine
- Bij gebrek aan vitaminen ontstaan gebrekziekten