samenvatting initiatorcursus module 1

Didactiek algemeen gedeelte:
Invalshoeken didactiek:
 Didactisch model
 Trainingsvoorbereidingsformulier
 Coachen met de m-M-factor

Hoofdstuk 1: inleiding, het didactisch leerproces

Ethiek van de trainer:
= niet enkel rekening houden met winnen en kwaliteit maar ook met het sociale aspect. Dit is ook erg
belangrijk voor sporters.
Ethisch dilemma= moeilijke keuze waarbij de keuze minder vanzelfsprekend is.
Invalshoeken ethiek:
= veel verschillende
 De panathlonverklaring
= gaat dieper in op ‘het recht op sport en ontspanning’ (= internationaal verdrag van de rechten van
het kind) EN vertaald het recht onder de vorm van een charter. Dit charter heet: Ook wij sporten
geestig gezond.
Charter= elk kind heeft recht op een kwaliteitsvolle begeleiding en een volwaardig sportaanbod en
steunt hierbij op het fundamentele ethische principe van gelijkheid.
Het charter werd door veel sportclubs ondertekend maar het is niet zo makkelijk. Als er grote
verschillen in niveau zijn, gaan er ergernissen zijn.
 Sport met grenzen: het vlaggensysteem
= Grensoverschrijdend gedrag vermijden
Verschillende soorten: fysiek, psychisch, discriminatie, lichamelijk & seksueel
 Focus op het lichamelijke en seksueel grensoverschrijdend gedrag
 Aan de hand van 6 criteria leer je lichamelijk en seksueel grensoverschrijdend gedrag
correct inschatten.
 Beoordelen met groene, gele rode of zwarte vlag
 Op een gepaste manier reageren bij iedere vlag


Het didactisch model:
Didactiek= het analyseren, voorbereiden, uitvoeren en evalueren van onderwijs.
 het proces van uitvoeren van verschillende plannen, training geven aan en begeleiden van
sporters met als doel hen op een veilige, efficiënte en plezierige manier te initiëren in een bepaalde
sporttak.




Didactisch leerproces= wisselwerking:
 Het geven van informatie de trainer geeft training aan de sporters (oefeningen, instructies,
filmpjes en foto’s)

1

,  Het bewust verwerken en tot een eigen inzicht komen de sporter die de informatie
verwerkt, iets inoefent, vragen stelt en feedback geeft of krijgt
 Het in de praktijk toepassen de sporter die wat hij geleerd heeft, gebruikt in een echte
spel- of wedstrijdsituatie
 Vorm geven met behulp van een didactisch model  bied een houvasten geeft structuur aan
de voorbereiding en uitvoering van een training.
 Een didactisch leerproces is ingewikkeld en alle elementen beïnvloeden elkaar. Ze kunnen
niet los van elkaar gezien worden.

Bouwstenen didactisch model:
 Omgeving
 Trainer
 Coachen met de M-factor
 Blessurepreventie Onmisbare bagage trainer
 EHBO
 Sporters
 Leerdoelen
 Methoden


 Wisselwerking tussen trainer en sporter staat centraal
 Omgeving, methoden en leerdoelen zijn met elkaar verweven alles in 1 model, zonder een
startplaats




2

,Coach met de M-factor:
= Motiveren van de sporters zodat ze graag komen en het beste geven van zichzelf ze leggen de lat
zelf hoger als je coacht met de M-factor.
= inspelen op 3 psychologische basisbehoeftes: autonomie, binding en competentie
M-reflex= de gemotiveerde sporter spontaan centraal zetten in het didactische leerproces.
M-coaches= trainers die deze factor toepassen.
1. Autonomie= de sporters hebben het gevoel dat ze zichzelf kunnen zijn in hun sportclub
 Plezier leuke oefeningen op hun niveau
 Dialoog hun mening vragen en input stimuleren
 Duiding je keuze uitleggen
 Hun ritme het goede moment voelen en aangrijpen om een nieuwe stap te zetten
 Hun stem luisteren naar en zien van reacties zowel + als - , nadien jouw uitleg geven
 Positieve communicatie spreken op een manier waardoor ze zich durven uiten

1. Binding= sporters hebben een goede relatie met hun medesporters en de trainer
 Aanwezigheid aanspreekbaar en aandachtig
 Aanvoelen oprechte interesse, probeer aan te voelen wat er leeft in de groep
 Steun individuele steun op moeilijke momenten
 Warmte vriendelijk, basiswarmte, vermijd negativiteit
 Samenhorigheid gebruik ‘wij’
 Positieve sfeer positief leerklimaat, sterke groepsdynamiek, activiteiten buiten training

1. Competentie= de sporters hebben het gevoel dat ze de opdrachten tijdens de training goed
kunnen uitvoeren
 Overzicht zorg dat de sporters weten wat jij van hen verlangt
 Vertrouwen geef ruimte om zelf te proberen + geef soms je mening
 Hulp voel aan wanneer je moet helpen en help niet te veel
 Feedback bied perspectief, koppel terug op een stimulerende wijze
 Opvolging herhaal de afspraken met je sporters soms op
 Zelfinzicht stel vragen maar geef ze tijd op na te denken

 Duidelijke structuur, motivatie sporters

Trainingsvoorbereidingsformulier:
=leidraad voor je training
 Voorkomen van problemen en zorgen dat de training aan je verwachtingen voldoet.
 Op elke moment bijsturingen maken als het niet verloopt volgens plan.
 Alle mogelijke situaties in kaart brengen: in analyse vooraf en/of de uitgewerkte
trainingsvoorbereiding.




3

, Analyse vooraf:
 De 5 bouwstenen
 Checklist per bouwsteen
 Kan meerdere trainingen meegaan aspecten blijven van toepassing voor langere tijd




Uitgewerkte trainingsvoorbereiding:
= 1 training die volledig is uitgewerkt
 Opwarming, kerngedeelte en cooling-down
 Gebaseerd op analyse vooraf maar dan met concreet uitgewerkte leerdoelen, oefenstof en
het nodige materiaal
 Antwoord op onderstaande vragen (op afbeelding)




4