Dierkunde
HOOFDSTUK 1: Inleiding
1) Definitie van leven?
1.1 Wat is biologie?
Binnen de dierkunde -> talloze disciplines
Enkele vb.: zoals ethologie (= studie van het gedrag van een dier) deze
kunnen zowel naar diergroep als naar vraagstelling geordend worden.
In de praktijk komen er vooral combinaties van disciplines voor
1.2 Wat is leven?
Organismen worden onderworpen aan evolutie waardoor hun kenmerken
kunnen veranderen, ze verschijnen en verdwijnen.
Toch hebben we enkele vaste eigenschappen die leven karakteriseren
o Unieke chemische samenstelling: alle levende systemen bezitten
grote ingewikkelde macromoleculen, de vier grote groepen zijn:
nucleïnezuren, proteïnen, koolhydraten en lipiden.
o Hiërarchische organisatieniveaus: organisatieniveaus nl, moleculen ->
cellen -> weefsels -> organen -> individuen -> populaties ->
gemeenschappen.
o Voortplanting: dit gebeurt ook op de verschillende
organisatieniveaus. Zowel erfelijkheid als variatie is hier aanwezig, dit
is cruciaal voor biologische evolutie.
o Genetische code: de genetische code is een opeenvolging van
nucleïnezuren in (meestal) DNA, de volgorde hiervan bepaalt welke
aminozuren worden samengevoegd tot eiwitten. In principe gebeurt
er geen variatie bij het doorgeven, toch kan het zijn dat er fouten
worden gemaakt en er dus toch variatie zal optreden.
1
, o Metabolisme: organismen leven door het opnemen van
voedingsstoffen uit hun omgeving, bij het afbreken komt er dan
energie vrij en kleine moleculaire componenten die kunnen gebruikt
worden om nieuwe verbindingen te maken
o Ontwikkeling: organismen vertonen een typische levenscyclus
waarbij het organisme een ontwikkeling doormaakt
1.3 Wat is een dier?
➔ Meercellig
o Indeling van levende organismen
Organismen met een volledige cel bouw => eukaryoten
Geen celkern, onvolledige bouw en geen organellen => prokaryoten
Binnen de prokaryoten kunnen we onderscheid maken tussen het
domein van de Archaebacteria en het domein van de Eubacteria
Binnen de eukaryoten zijn dit verschillende rijken onder het domein
van de Eukarya nl:
regnum protista (eencelligen), regnum fungi (zwammen), regnum
plantae (planten) en regnum animalia (dieren).
Eubacteria: bacteriën zijn ubiquist, de meeste zijn saprotroof of parasitair, ook foto-
autrotroof, chemo-autrotroof of heterotroof
Meeste zijn unicellulair sommige ook multicellulair.
Twee groepen hebben de grootste rol gespeeld in het ontstaan van de eukaryote cellen nl:
• Probacteria of purperbacteriën: vbn: salmonella,…
mitochondria zijn eigenlijk ontstaan uit primitieve
proteobacteria die in andere cellen zijn gaan leven => ze
zijn dus endosymbiont
• Cyanobacteria of blauwwieren: levende fotosyntetische
organismen, ze lijken dus een beetje op planten, maar
het zijn eencellige prokaryoten, ze liggen wrs aan het
ontstaan van planten. Aangezien de chloroplast eig een
primitieve cyanobacterie is, die dus ook endosymbiont
in een andere cel ging leven.
• Spirochten zijn lang en spiraalvormig en liggen aan het
ontstaan van belangerijke ziekteverwekkers zoals lyme
of deze flagellen hebben doen ontstaan is twijfelachtig
Archae: prokaryoot, microscopisch klein, zowel anaëroob (meestal) als aëroob, sommige
autrotroof
• Methanogene bacteriën: deze komen het meest voor in de
natuur, anaeëroob, reduceren CO2 tot CH4 in
aanwezigheid van H2. Komen voor in stilstaandwater,
2
, rumen van runderen, in de darmen van vele dieren etc.
(enkel als vrije zuurstof ontbreekt)
• Extreem halofiele bacteriën kunnen enkel leven in zeer
hoge zoutconcentraties.
• Thermofiele non-methanogene bacteriën leven in zeer
zure omgevingen
Regnum protista: unicellulair eukaryote organismen, meestal microscopisch klein
• Eencellige foto-atrotrofe Algae (meeste): bevatten
chloroplasten en chlorofyl, die sterk gelijkt op die van
Plantae
• Heterotrofe Protozoa: niet fotosynthetisch
Regnum Fungi: eukaryoot, zonder fotosynthetische pigementen en heterotroof, stijve
celwand
Regnum Plantae: eukaryoot, multi-cellulair en foto-autrotroof, slaan vaak koolhyraten op
onder zetmeel en hebben een stijve celwand, kunnen zich ook niet autonoom bewegen.
Regnum Animalia: eukaryoot, multi-cellulair, heterotroof, slaan koolhydraten op als
glycogeen. Geen celwand, kunnen zich autonoom verplaatsen mbv spier- en zenuwcellen.
➔ Levende organismen of niet? Nl virussen, virioden en prionen
Virussen: kleine eenvoudige organismen, opgebouwd uit een genoom (uit dubbele of
enkele DNA/RNA streng) + eiwitmantel. Kunnen zich enkel binnen een gastheercel
voortplanten. Het virale genoom kan binnendringen in het genoom van de gastheercel en
kan het aantasten of kapot maken. Zo kunnen er nieuwe kopien gemaakt worden van het
virale dna die dan op hun buurt de gastheercel weer kunnen verlaten en een andere
binnendringen. Sommige krijgen een envloppe waardoor het makkelijker wordt om een
nieuwe cel binnen te dringen.
Wanneer RNA->DNA => retrovirussen (ontwikkeling van eiwitten)
Viroiden: kleiner en eenvoudiger dan virussen, kleine cirkelvormige RNA molecules in
plantencellen. Maken geen eiwitten aan.
Prionen: eiwitten die hersenaandoeningen veroorzaken, doen de eiwitten van de gastheer
ook speciaal plooien => kan niet meer goed functioneren.
2) Verschillende organisatieniveaus
2.1 moleculaire en cellulaire basis
Cellen gelijken allemaal sterk op elkaar
2.2 weefsels en organen
3
HOOFDSTUK 1: Inleiding
1) Definitie van leven?
1.1 Wat is biologie?
Binnen de dierkunde -> talloze disciplines
Enkele vb.: zoals ethologie (= studie van het gedrag van een dier) deze
kunnen zowel naar diergroep als naar vraagstelling geordend worden.
In de praktijk komen er vooral combinaties van disciplines voor
1.2 Wat is leven?
Organismen worden onderworpen aan evolutie waardoor hun kenmerken
kunnen veranderen, ze verschijnen en verdwijnen.
Toch hebben we enkele vaste eigenschappen die leven karakteriseren
o Unieke chemische samenstelling: alle levende systemen bezitten
grote ingewikkelde macromoleculen, de vier grote groepen zijn:
nucleïnezuren, proteïnen, koolhydraten en lipiden.
o Hiërarchische organisatieniveaus: organisatieniveaus nl, moleculen ->
cellen -> weefsels -> organen -> individuen -> populaties ->
gemeenschappen.
o Voortplanting: dit gebeurt ook op de verschillende
organisatieniveaus. Zowel erfelijkheid als variatie is hier aanwezig, dit
is cruciaal voor biologische evolutie.
o Genetische code: de genetische code is een opeenvolging van
nucleïnezuren in (meestal) DNA, de volgorde hiervan bepaalt welke
aminozuren worden samengevoegd tot eiwitten. In principe gebeurt
er geen variatie bij het doorgeven, toch kan het zijn dat er fouten
worden gemaakt en er dus toch variatie zal optreden.
1
, o Metabolisme: organismen leven door het opnemen van
voedingsstoffen uit hun omgeving, bij het afbreken komt er dan
energie vrij en kleine moleculaire componenten die kunnen gebruikt
worden om nieuwe verbindingen te maken
o Ontwikkeling: organismen vertonen een typische levenscyclus
waarbij het organisme een ontwikkeling doormaakt
1.3 Wat is een dier?
➔ Meercellig
o Indeling van levende organismen
Organismen met een volledige cel bouw => eukaryoten
Geen celkern, onvolledige bouw en geen organellen => prokaryoten
Binnen de prokaryoten kunnen we onderscheid maken tussen het
domein van de Archaebacteria en het domein van de Eubacteria
Binnen de eukaryoten zijn dit verschillende rijken onder het domein
van de Eukarya nl:
regnum protista (eencelligen), regnum fungi (zwammen), regnum
plantae (planten) en regnum animalia (dieren).
Eubacteria: bacteriën zijn ubiquist, de meeste zijn saprotroof of parasitair, ook foto-
autrotroof, chemo-autrotroof of heterotroof
Meeste zijn unicellulair sommige ook multicellulair.
Twee groepen hebben de grootste rol gespeeld in het ontstaan van de eukaryote cellen nl:
• Probacteria of purperbacteriën: vbn: salmonella,…
mitochondria zijn eigenlijk ontstaan uit primitieve
proteobacteria die in andere cellen zijn gaan leven => ze
zijn dus endosymbiont
• Cyanobacteria of blauwwieren: levende fotosyntetische
organismen, ze lijken dus een beetje op planten, maar
het zijn eencellige prokaryoten, ze liggen wrs aan het
ontstaan van planten. Aangezien de chloroplast eig een
primitieve cyanobacterie is, die dus ook endosymbiont
in een andere cel ging leven.
• Spirochten zijn lang en spiraalvormig en liggen aan het
ontstaan van belangerijke ziekteverwekkers zoals lyme
of deze flagellen hebben doen ontstaan is twijfelachtig
Archae: prokaryoot, microscopisch klein, zowel anaëroob (meestal) als aëroob, sommige
autrotroof
• Methanogene bacteriën: deze komen het meest voor in de
natuur, anaeëroob, reduceren CO2 tot CH4 in
aanwezigheid van H2. Komen voor in stilstaandwater,
2
, rumen van runderen, in de darmen van vele dieren etc.
(enkel als vrije zuurstof ontbreekt)
• Extreem halofiele bacteriën kunnen enkel leven in zeer
hoge zoutconcentraties.
• Thermofiele non-methanogene bacteriën leven in zeer
zure omgevingen
Regnum protista: unicellulair eukaryote organismen, meestal microscopisch klein
• Eencellige foto-atrotrofe Algae (meeste): bevatten
chloroplasten en chlorofyl, die sterk gelijkt op die van
Plantae
• Heterotrofe Protozoa: niet fotosynthetisch
Regnum Fungi: eukaryoot, zonder fotosynthetische pigementen en heterotroof, stijve
celwand
Regnum Plantae: eukaryoot, multi-cellulair en foto-autrotroof, slaan vaak koolhyraten op
onder zetmeel en hebben een stijve celwand, kunnen zich ook niet autonoom bewegen.
Regnum Animalia: eukaryoot, multi-cellulair, heterotroof, slaan koolhydraten op als
glycogeen. Geen celwand, kunnen zich autonoom verplaatsen mbv spier- en zenuwcellen.
➔ Levende organismen of niet? Nl virussen, virioden en prionen
Virussen: kleine eenvoudige organismen, opgebouwd uit een genoom (uit dubbele of
enkele DNA/RNA streng) + eiwitmantel. Kunnen zich enkel binnen een gastheercel
voortplanten. Het virale genoom kan binnendringen in het genoom van de gastheercel en
kan het aantasten of kapot maken. Zo kunnen er nieuwe kopien gemaakt worden van het
virale dna die dan op hun buurt de gastheercel weer kunnen verlaten en een andere
binnendringen. Sommige krijgen een envloppe waardoor het makkelijker wordt om een
nieuwe cel binnen te dringen.
Wanneer RNA->DNA => retrovirussen (ontwikkeling van eiwitten)
Viroiden: kleiner en eenvoudiger dan virussen, kleine cirkelvormige RNA molecules in
plantencellen. Maken geen eiwitten aan.
Prionen: eiwitten die hersenaandoeningen veroorzaken, doen de eiwitten van de gastheer
ook speciaal plooien => kan niet meer goed functioneren.
2) Verschillende organisatieniveaus
2.1 moleculaire en cellulaire basis
Cellen gelijken allemaal sterk op elkaar
2.2 weefsels en organen
3