BASISBEGRIPPEN INHOUDSTAFEL
DEEL I WAT IS RECHT?
HOOFDSTUK I HET RECHT: EEN GEHEEL VAN GEDRAGSREGELS
Afdeling I. Enkele definities
Afdeling 2. Centrale elementen in het begrip recht
A. Een geheel van gedragsregelen met bijkomende institutionele
voorschriften
B. Rechtsregelen worden opgelegd door de maatschappij
C. Het doel van rechtsregelen: de ordening van de maatschappij
D. Rechtsregelen worden gehandhaafd door of krachtens het
maatschappelijk gezag
E. Synthese
HOOFDSTUK 2 RELATIVITEIT VAN DEZE BENADERING
DEEL II BASISBEGRIPPEN
HOOFDSTUK I RECHTSSUBJECTEN
Afdeling I. Begrippen
Afdeling 2. Fysieke personen
Afdeling 3. Rechtspersonen
A. Begrip en bestaansreden
B. Rechtspersonen versus samenwerkingsverbanden zonder
rechtspersoonlijkheid
C. Soorten rechtspersonen
1. Publiekrechtelijke rechtspersonen
2. Privaatrechtelijke rechtspersonen
i. Verenigingen en stichtingen
ii. Vennootschappen
D. Ontstaan en einde van de rechtspersoon(lijkheid)
E. Tegenwerpelijkheid van het bestaan van de rechtspersoon aan derden
HOOFDSTUK 2 BEKWAAMHEID
Afdeling I. Begrippen
Afdeling 2. De bekwaamheid van fysieke personen
A. Genotsbekwaamheid
B. Handelingsbekwaamheid
a. Algemeen handelingsonbekwamen
b. Gedeeltelijk handelingsonbekwamen
c. Functie van de uitzonderingen op de principiële
handelingsbekwaamheid
d. Ogenblik waarop de handelingsonbekwaamheid bestaat
C. Sanctionering van het stellen van rechtshandelingen bij onbekwaamheid
a. Relatieve nietigheid versus absolute nietigheid
i. Regels van louter dwingend recht
ii. Regels van openbare orde
, b. Nietigheid rechtens versus nietigheid wegens benadeling
D. Bekwaamheid raakt de openbare orde
Afdeling 3. De bekwaamheid van rechtspersonen
A. Genotsbekwaamheid
a. Principe
b. Uitzonderingen
B. Handelingsbekwaamheid
HOOFDSTUK 3 RECHTSHANDELINGEN
Afdeling I. Inleiding
Afdeling 2. Geldigheid van rechtshandelingen
A. De geldigheidsvereisten
a. Handelingsbekwaamheid
b. De rechtshandeling moet beantwoorden aan de werkelijke wil
van degene die haar stelt (toestemming)
i. Wilsleer vs vertrouwensleer
ii. Verstoring van het bewustzijn of wilsvermogen
iii. Wilsgebreken
c. De inhoud van de rechtshandeling (het voorwerp)
d. Een individuele rechtvaardiging, de beweegredenen van de
rechtshandeling voor het rechtssubject (de oorzaak)
B. Conformiteit van de rechtshandeling met dwingende rechtsregelingen.
Onderscheid tussen dwingend en aanvullend recht
C. Organisatie van de controle op de geldigheid van de rechtshandeling
Afdeling 3. Nietigheid van de rechtshandelingen
A. De nietige rechtshandeling bestaat zolang ze niet werd vernietigd
B. Gevolgen van de nietigverklaring
C. Onderscheid tussen relatieve en absolute nietigheid
Afdeling 4. Tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen
A. Het beginsel van de relativiteit van de rechtshandelingen
B. Relativering
C. Bijkomende voorwaarden voor de tegenwerpelijkheid
Afdeling 5. Vertegenwoordiging bij rechtshandelingen
A. Maatschappelijke functie. Begrip
B. Grondslagen van vertegenwoordigingsbevoegdheid
C. De toerekening van rechtsgevolgen bij vertegenwoordiging
a. Basisregels
b. Uitzonderingen
Afdeling 6. De vorm van rechtshandelingen
A. Het beginsel van het consensualisme versus het formalisme
B. Soorten wilsuiting
C. Soorten vormen
a. De akte
i. De authentieke akte
ii. De onderhandse akte
b. Andere vormen
D. De functie van de vorm
a. Vormen vereist voor de geldigheid van de rechtshandeling
b. Vormen gebruikt met het oog op de bewijslevering
i. Bewijs van materiële handelingen en rechtsfeiten
DEEL I WAT IS RECHT?
HOOFDSTUK I HET RECHT: EEN GEHEEL VAN GEDRAGSREGELS
Afdeling I. Enkele definities
Afdeling 2. Centrale elementen in het begrip recht
A. Een geheel van gedragsregelen met bijkomende institutionele
voorschriften
B. Rechtsregelen worden opgelegd door de maatschappij
C. Het doel van rechtsregelen: de ordening van de maatschappij
D. Rechtsregelen worden gehandhaafd door of krachtens het
maatschappelijk gezag
E. Synthese
HOOFDSTUK 2 RELATIVITEIT VAN DEZE BENADERING
DEEL II BASISBEGRIPPEN
HOOFDSTUK I RECHTSSUBJECTEN
Afdeling I. Begrippen
Afdeling 2. Fysieke personen
Afdeling 3. Rechtspersonen
A. Begrip en bestaansreden
B. Rechtspersonen versus samenwerkingsverbanden zonder
rechtspersoonlijkheid
C. Soorten rechtspersonen
1. Publiekrechtelijke rechtspersonen
2. Privaatrechtelijke rechtspersonen
i. Verenigingen en stichtingen
ii. Vennootschappen
D. Ontstaan en einde van de rechtspersoon(lijkheid)
E. Tegenwerpelijkheid van het bestaan van de rechtspersoon aan derden
HOOFDSTUK 2 BEKWAAMHEID
Afdeling I. Begrippen
Afdeling 2. De bekwaamheid van fysieke personen
A. Genotsbekwaamheid
B. Handelingsbekwaamheid
a. Algemeen handelingsonbekwamen
b. Gedeeltelijk handelingsonbekwamen
c. Functie van de uitzonderingen op de principiële
handelingsbekwaamheid
d. Ogenblik waarop de handelingsonbekwaamheid bestaat
C. Sanctionering van het stellen van rechtshandelingen bij onbekwaamheid
a. Relatieve nietigheid versus absolute nietigheid
i. Regels van louter dwingend recht
ii. Regels van openbare orde
, b. Nietigheid rechtens versus nietigheid wegens benadeling
D. Bekwaamheid raakt de openbare orde
Afdeling 3. De bekwaamheid van rechtspersonen
A. Genotsbekwaamheid
a. Principe
b. Uitzonderingen
B. Handelingsbekwaamheid
HOOFDSTUK 3 RECHTSHANDELINGEN
Afdeling I. Inleiding
Afdeling 2. Geldigheid van rechtshandelingen
A. De geldigheidsvereisten
a. Handelingsbekwaamheid
b. De rechtshandeling moet beantwoorden aan de werkelijke wil
van degene die haar stelt (toestemming)
i. Wilsleer vs vertrouwensleer
ii. Verstoring van het bewustzijn of wilsvermogen
iii. Wilsgebreken
c. De inhoud van de rechtshandeling (het voorwerp)
d. Een individuele rechtvaardiging, de beweegredenen van de
rechtshandeling voor het rechtssubject (de oorzaak)
B. Conformiteit van de rechtshandeling met dwingende rechtsregelingen.
Onderscheid tussen dwingend en aanvullend recht
C. Organisatie van de controle op de geldigheid van de rechtshandeling
Afdeling 3. Nietigheid van de rechtshandelingen
A. De nietige rechtshandeling bestaat zolang ze niet werd vernietigd
B. Gevolgen van de nietigverklaring
C. Onderscheid tussen relatieve en absolute nietigheid
Afdeling 4. Tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen
A. Het beginsel van de relativiteit van de rechtshandelingen
B. Relativering
C. Bijkomende voorwaarden voor de tegenwerpelijkheid
Afdeling 5. Vertegenwoordiging bij rechtshandelingen
A. Maatschappelijke functie. Begrip
B. Grondslagen van vertegenwoordigingsbevoegdheid
C. De toerekening van rechtsgevolgen bij vertegenwoordiging
a. Basisregels
b. Uitzonderingen
Afdeling 6. De vorm van rechtshandelingen
A. Het beginsel van het consensualisme versus het formalisme
B. Soorten wilsuiting
C. Soorten vormen
a. De akte
i. De authentieke akte
ii. De onderhandse akte
b. Andere vormen
D. De functie van de vorm
a. Vormen vereist voor de geldigheid van de rechtshandeling
b. Vormen gebruikt met het oog op de bewijslevering
i. Bewijs van materiële handelingen en rechtsfeiten