Hoofdstuk 10.1 – Rol van geld in de economie
Onder geld verstaan we een algemeen aanvaard ruilmiddel. Als handel in goederen en diensten
plaatsvindt met behulp van geld, is er sprake van indirecte ruil. Het ruilen van goederen tegen
goederen heet directe ruil.
Geld vervult 3 functies in de economie:
1. Ruilmiddel: geld is een wettig betaalmiddel; je voldoet je schulden in het Eurogebied door in
euro’s te betalen.
2. Rekeneenheid: middel om de prijs van goederen en diensten in uit te drukken en te
vergelijken.
3. Oppotmiddel en spaarmiddel: middel om in te beleggen (koopkracht straks) of middel van
financiering (koopkracht nu).
De prijs voor het (uit)lenen van geld is de rente.
De korte rente is de prijs voor het kort (uit)lenen, de lange rente voor het lang (uit)lenen van
geld.
Normaliter is de korte rente lager dan de lange rente.
Waarom is er geld?
Geld vermindert de kosten van de transactie in een economie.
Van directe ruil naar indirecte ruil]
Informatie over (relatieve) prijzen bepaalt de keuze van het aanwenden van schaarse
goederen
Vele financierings-/beleggingsmogelijkheden
Chartaal geld: tastbaar geld, munten en bankbiljetten
Euromunten zijn een vordering op de overheid;
Eurobiljetten zijn een vordering op het Eurosysteem
Giraal geld: ontastbaar geld, tegoeden van banken (pinpas, creditcard of online betalingen)
Digitaal geld is een vordering op een commerciële bank in het eurogebied.
Het Eurosysteem bestaat uit de Europese Centrale Bank en de Centrale Banken van de EU-lidstaten
die de euro hebben ingevoerd.
1
,Hoofdstuk 10.2 – Aanbod van geld
De hoeveelheid geld in omloop is de som van het chartaal en digitaal geld in handen van
particulieren, ondernemingen en andere instellingen inclusief overheid in het Eurogebied. Dit is de
binnenlandse (primaire) liquiditeitenmassa (M1).
M1 op een moment is het totaal aan betaalmiddelen in handen van ingezetenen van het eurogebied,
niet zijnde geldscheppende instellingen. (Hoeveel chartaal en giraal geld in handen is van het publiek,
het publiek omvat alle ingezetenen van een land die niet tot de geldscheppende instellingen
behoren. Het geld van de deze instellingen wordt niet meegeteld omdat dit een dubbeltelling op zou
leveren.
Geldscheppende instellingen zijn het Eurosysteem en de commerciële banken in het eurogebied.
Daarnaast is er nog de secundaire liquiditeitenmassa (M2). Dit zijn alle vorderingen van ingezetenen
van het eurogebied op geldscheppende instellingen met een looptijd van maximaal 2 jaar. Het is
’bijna’ een betaalmiddel.
De som van M1 en M2 wordt M3 genoemd.
Het totale aanbod van geld bestaat dus uit:
M1 (primaire liquiditeitenmassa):
Chartaal geld
Rekening-courant tegoeden bij banken
M3 (primaire + secundaire liquiditeitenmassa):
M1 +
Spaarrekeningen met een looptijd < 2 jaar (M2)
De binnenlandse liquiditeitenmassa (M3) verandert door:
1. Geldschepping en geldvernietiging in het Eurogebied;
2. Kortlopende leningen door centrale overheid bij banken (in de EU verboden);
3. US-Dollars bij de bank wisselen tegen euro’s (geldschepping) of euro’s bij de bank wisselen
tegen US-Dollars (geldvernietiging) door ingezetenen van het eurogebied.
Algemene banken zorgen voor giraal geld, de centrale bank (ECB en nationale centrale banken in de
EMU) brengt de bankbiljetten in omloop en de overheid geeft (formeel) munten uit.
Substitutie is het omzetten van giraal geld in chartaal geld en omgekeerd.
Maatschappelijke geldhoeveelheid is het chartale geld en girale geld in handen van het publiek. Bij
toename is er sprake van geldschepping, bij afname van geldvernietiging.
Centrale banken hanteren richtlijnen voor de gewone banken over de hoeveelheid geld die ze in kas
moeten hebben als dekking voor de uitstaande rekening-couranttegoeden. De verhouding tussen de
hoeveelheid kasmiddelen van de bank en de girale tegoeden van de rekeninghouders wordt het
liquiditeitspercentage genoemd.
Chartaal en giraal geld zijn primaire liquiditeiten, er kan direct mee betaald worden.
Secundaire liquiditeiten zijn kortlopende vorderingen van het publiek op geldscheppende instellingen
die gemakkelijk in grote hoeveelheden zonder koersverlies in primaire liquiditeiten zijn om te zetten.
2
, Het gaat om tegoeden die voor maximaal 2 jaar zijn vastgezet. Voorbeelden zijn kort spaargeld en
kortlopende termijndeposito’s.
Als het publiek secundaire liquiditeiten (niet-geld) omzet in primaire liquiditeiten (geld), is er sprake
van transformatie. Deze 2 samen vormen de M3.
3
Onder geld verstaan we een algemeen aanvaard ruilmiddel. Als handel in goederen en diensten
plaatsvindt met behulp van geld, is er sprake van indirecte ruil. Het ruilen van goederen tegen
goederen heet directe ruil.
Geld vervult 3 functies in de economie:
1. Ruilmiddel: geld is een wettig betaalmiddel; je voldoet je schulden in het Eurogebied door in
euro’s te betalen.
2. Rekeneenheid: middel om de prijs van goederen en diensten in uit te drukken en te
vergelijken.
3. Oppotmiddel en spaarmiddel: middel om in te beleggen (koopkracht straks) of middel van
financiering (koopkracht nu).
De prijs voor het (uit)lenen van geld is de rente.
De korte rente is de prijs voor het kort (uit)lenen, de lange rente voor het lang (uit)lenen van
geld.
Normaliter is de korte rente lager dan de lange rente.
Waarom is er geld?
Geld vermindert de kosten van de transactie in een economie.
Van directe ruil naar indirecte ruil]
Informatie over (relatieve) prijzen bepaalt de keuze van het aanwenden van schaarse
goederen
Vele financierings-/beleggingsmogelijkheden
Chartaal geld: tastbaar geld, munten en bankbiljetten
Euromunten zijn een vordering op de overheid;
Eurobiljetten zijn een vordering op het Eurosysteem
Giraal geld: ontastbaar geld, tegoeden van banken (pinpas, creditcard of online betalingen)
Digitaal geld is een vordering op een commerciële bank in het eurogebied.
Het Eurosysteem bestaat uit de Europese Centrale Bank en de Centrale Banken van de EU-lidstaten
die de euro hebben ingevoerd.
1
,Hoofdstuk 10.2 – Aanbod van geld
De hoeveelheid geld in omloop is de som van het chartaal en digitaal geld in handen van
particulieren, ondernemingen en andere instellingen inclusief overheid in het Eurogebied. Dit is de
binnenlandse (primaire) liquiditeitenmassa (M1).
M1 op een moment is het totaal aan betaalmiddelen in handen van ingezetenen van het eurogebied,
niet zijnde geldscheppende instellingen. (Hoeveel chartaal en giraal geld in handen is van het publiek,
het publiek omvat alle ingezetenen van een land die niet tot de geldscheppende instellingen
behoren. Het geld van de deze instellingen wordt niet meegeteld omdat dit een dubbeltelling op zou
leveren.
Geldscheppende instellingen zijn het Eurosysteem en de commerciële banken in het eurogebied.
Daarnaast is er nog de secundaire liquiditeitenmassa (M2). Dit zijn alle vorderingen van ingezetenen
van het eurogebied op geldscheppende instellingen met een looptijd van maximaal 2 jaar. Het is
’bijna’ een betaalmiddel.
De som van M1 en M2 wordt M3 genoemd.
Het totale aanbod van geld bestaat dus uit:
M1 (primaire liquiditeitenmassa):
Chartaal geld
Rekening-courant tegoeden bij banken
M3 (primaire + secundaire liquiditeitenmassa):
M1 +
Spaarrekeningen met een looptijd < 2 jaar (M2)
De binnenlandse liquiditeitenmassa (M3) verandert door:
1. Geldschepping en geldvernietiging in het Eurogebied;
2. Kortlopende leningen door centrale overheid bij banken (in de EU verboden);
3. US-Dollars bij de bank wisselen tegen euro’s (geldschepping) of euro’s bij de bank wisselen
tegen US-Dollars (geldvernietiging) door ingezetenen van het eurogebied.
Algemene banken zorgen voor giraal geld, de centrale bank (ECB en nationale centrale banken in de
EMU) brengt de bankbiljetten in omloop en de overheid geeft (formeel) munten uit.
Substitutie is het omzetten van giraal geld in chartaal geld en omgekeerd.
Maatschappelijke geldhoeveelheid is het chartale geld en girale geld in handen van het publiek. Bij
toename is er sprake van geldschepping, bij afname van geldvernietiging.
Centrale banken hanteren richtlijnen voor de gewone banken over de hoeveelheid geld die ze in kas
moeten hebben als dekking voor de uitstaande rekening-couranttegoeden. De verhouding tussen de
hoeveelheid kasmiddelen van de bank en de girale tegoeden van de rekeninghouders wordt het
liquiditeitspercentage genoemd.
Chartaal en giraal geld zijn primaire liquiditeiten, er kan direct mee betaald worden.
Secundaire liquiditeiten zijn kortlopende vorderingen van het publiek op geldscheppende instellingen
die gemakkelijk in grote hoeveelheden zonder koersverlies in primaire liquiditeiten zijn om te zetten.
2
, Het gaat om tegoeden die voor maximaal 2 jaar zijn vastgezet. Voorbeelden zijn kort spaargeld en
kortlopende termijndeposito’s.
Als het publiek secundaire liquiditeiten (niet-geld) omzet in primaire liquiditeiten (geld), is er sprake
van transformatie. Deze 2 samen vormen de M3.
3