Samenvatting hoofdstuk 11: Nietzsche, filosoof met de hamer
“Er zijn geen waarheden, alleen maar interpretaties” – Nietzsche
“God is dood” – Nietzsche
“De mens is de brug tussen dier en übermensch” – Nietzsche
“Wat me niet doodt, maakt me sterker” – Nietzsche
“Ik ben geen profeet. Het is mijn werk om vensters te maken waar er muren waren” – Foucault
“Waar macht is, is weerstand” – Foucault
Situering
Na verlichting en romantiek -> het postmodernisme
Nietzsche haalde met zijn hamer heel wat heilige huisjes van de filosofie onderuit
Friedrich Nietzsche
LEVEN
1844 in Röcken (bij Leipzig)
Vader dominee, sterft als Friedrich nog kind is, blijft achter met moeder en zussen
1868: hoogleraar klassieke filologie in Basel
Invloed van Schopenhauer en de componist Richard Wagner: herkent levenskracht
Wegens hoofdpijn vervroegd pensioen en veel in afzondering (zomer: Zwitserland, winter: Italië)
Geen filosofisch systeem, (-> vooral systemen afgebroken) maar verzameling diepzinnige
reflecties over zijn tijd en het denken en ontwikkeling van eigen taal en stijl
o 1883-88: “Aldus sprak Zarathoestra”
o 1886: “Voorbij goed en Kwaad”
1889: wordt geestesziek, sterft in 1900 (praat laatste 10jaar niet meer)
Filosoof met de hamer
Profeet Zarathoestra daalt af van de berg en getuigt:
(1) ‘God is dood’
o Niet letterlijk (letterlijk zou zijn god bestaat niet)
o Geen metafysische grond (over elke vorm van metafysica bv fenomenale wereld van
Kant, Christendom, vormenwereld,..
(2) Wil tot macht
(3) Er komt een nieuwe moraal
o Voorbij oordelen (voorbij goed en kwaad)
o Herwaardering van ‘echte’ waarden: ‘JA’ tegen het leven – zuivere Wil tot Macht
, (4) Er komt een nieuwe mens, de Übermensch
APOLLO EN DIONYSUS : TWEE ASPECTEN VAN DE MENS
Twee perspectieven op de werkelijkheid -> apollinisch en dionysisch:
Apollo =zonnegod -> rustig, doordacht, beheerst, georganiseerd
Dionysus =god van de wijn, roes -> extatisch, ondoordacht, onbeheerst, wild -> passioneel ‘ja’
tegen alles in het leven
tot klassieke oudheid deze 2polen in evenwicht: extatische en doordachte evenveel gewaardeerd
vanaf Plato wordt het ene goed en het andere slecht: onevenwicht
filosofie van Nietzsche pleidooi om extatische weer te waarderen en aandacht voor beheersing
Nietzsche waardeert tragische visie op leven van Grieken meer dan joods-christelijke visie
TAAL ALS INTERPRETATIE
Taal
Woorden schieten steeds te kort en verstenen ook de werkelijkheid (onmogelijk ervaringen te
delen met taal)
Taal bepaalt, beperkt en ‘versteent’ ons denken (we geven te veel waarheidsgehalte aan taal)
‘DE’ betekenis van een woord bestaat niet
Vandaar “Feiten bestaan niet, enkel interpretaties”
Taal slechts interpretatie en dus een leugen
Nietzsche beveelt creatief ‘liegen’ aan, zelf de waarheid scheppen (creëert zelf nieuwe taal)
DE WIL TOT MACHT
Vergelijkbaar met ’Wil tot Leven’ van Schopenhauer (niet overleven maar overheersen)
Nietzsche: “(De wil tot macht), dat wil zeggen, een onverzadigbaar verlangen naar het betonen
van macht; of gebruik, uitoefening van macht, als scheppende drift"
Alles ‘wil’ zichzelf in stand houden en sterker worden, (winnen, verdedigen,..) -> ook bij dieren en
planten, vaak ten koste van anderen
Wil tot macht in zuivere vorm: JA tegen alles -> ‘liefde tot het lot’ (=amor fati)
Wil tot macht in negatieve vorm: ontkenning van het leven (Wil is vervormd, vergiftigt mens)
DE OMKERING VAN ALLE WAARDEN : HERENMORAAL EN SLAVENMORAAL
Zwak nihilisme en de slavenmoraal
(nihilisme =niet geloven in de toekomst)
Wil tot macht en zwak nihilisme: de slavenmoraal ontkent het leven
Slavenopstand (gepeupel, slaven, horden): wat sterk is wordt “slecht” genoemd
Voorbeelden zwak nihilisme
1) Bijbel: “zalig de armen van geest, want hen behoort het rijk Gods”
(al het negatieve wordt zalig verklaard in Bijbel -> niet rijken maar armen zijn goed)
2) Schopenhauers ascetisme (=bange mens die niet wil verlangen) als vlucht voor de wil
3) Medelijden, gelijkheid en andere “ascetische idealen” (=levensvijandige waarden)
-> als je deze waarden hebt, stel je je superieur op
4) Ressentiment (soort afgunst) van zwakken tegenover sterken -> veroordelen wat je niet kan
bereiken
“Er zijn geen waarheden, alleen maar interpretaties” – Nietzsche
“God is dood” – Nietzsche
“De mens is de brug tussen dier en übermensch” – Nietzsche
“Wat me niet doodt, maakt me sterker” – Nietzsche
“Ik ben geen profeet. Het is mijn werk om vensters te maken waar er muren waren” – Foucault
“Waar macht is, is weerstand” – Foucault
Situering
Na verlichting en romantiek -> het postmodernisme
Nietzsche haalde met zijn hamer heel wat heilige huisjes van de filosofie onderuit
Friedrich Nietzsche
LEVEN
1844 in Röcken (bij Leipzig)
Vader dominee, sterft als Friedrich nog kind is, blijft achter met moeder en zussen
1868: hoogleraar klassieke filologie in Basel
Invloed van Schopenhauer en de componist Richard Wagner: herkent levenskracht
Wegens hoofdpijn vervroegd pensioen en veel in afzondering (zomer: Zwitserland, winter: Italië)
Geen filosofisch systeem, (-> vooral systemen afgebroken) maar verzameling diepzinnige
reflecties over zijn tijd en het denken en ontwikkeling van eigen taal en stijl
o 1883-88: “Aldus sprak Zarathoestra”
o 1886: “Voorbij goed en Kwaad”
1889: wordt geestesziek, sterft in 1900 (praat laatste 10jaar niet meer)
Filosoof met de hamer
Profeet Zarathoestra daalt af van de berg en getuigt:
(1) ‘God is dood’
o Niet letterlijk (letterlijk zou zijn god bestaat niet)
o Geen metafysische grond (over elke vorm van metafysica bv fenomenale wereld van
Kant, Christendom, vormenwereld,..
(2) Wil tot macht
(3) Er komt een nieuwe moraal
o Voorbij oordelen (voorbij goed en kwaad)
o Herwaardering van ‘echte’ waarden: ‘JA’ tegen het leven – zuivere Wil tot Macht
, (4) Er komt een nieuwe mens, de Übermensch
APOLLO EN DIONYSUS : TWEE ASPECTEN VAN DE MENS
Twee perspectieven op de werkelijkheid -> apollinisch en dionysisch:
Apollo =zonnegod -> rustig, doordacht, beheerst, georganiseerd
Dionysus =god van de wijn, roes -> extatisch, ondoordacht, onbeheerst, wild -> passioneel ‘ja’
tegen alles in het leven
tot klassieke oudheid deze 2polen in evenwicht: extatische en doordachte evenveel gewaardeerd
vanaf Plato wordt het ene goed en het andere slecht: onevenwicht
filosofie van Nietzsche pleidooi om extatische weer te waarderen en aandacht voor beheersing
Nietzsche waardeert tragische visie op leven van Grieken meer dan joods-christelijke visie
TAAL ALS INTERPRETATIE
Taal
Woorden schieten steeds te kort en verstenen ook de werkelijkheid (onmogelijk ervaringen te
delen met taal)
Taal bepaalt, beperkt en ‘versteent’ ons denken (we geven te veel waarheidsgehalte aan taal)
‘DE’ betekenis van een woord bestaat niet
Vandaar “Feiten bestaan niet, enkel interpretaties”
Taal slechts interpretatie en dus een leugen
Nietzsche beveelt creatief ‘liegen’ aan, zelf de waarheid scheppen (creëert zelf nieuwe taal)
DE WIL TOT MACHT
Vergelijkbaar met ’Wil tot Leven’ van Schopenhauer (niet overleven maar overheersen)
Nietzsche: “(De wil tot macht), dat wil zeggen, een onverzadigbaar verlangen naar het betonen
van macht; of gebruik, uitoefening van macht, als scheppende drift"
Alles ‘wil’ zichzelf in stand houden en sterker worden, (winnen, verdedigen,..) -> ook bij dieren en
planten, vaak ten koste van anderen
Wil tot macht in zuivere vorm: JA tegen alles -> ‘liefde tot het lot’ (=amor fati)
Wil tot macht in negatieve vorm: ontkenning van het leven (Wil is vervormd, vergiftigt mens)
DE OMKERING VAN ALLE WAARDEN : HERENMORAAL EN SLAVENMORAAL
Zwak nihilisme en de slavenmoraal
(nihilisme =niet geloven in de toekomst)
Wil tot macht en zwak nihilisme: de slavenmoraal ontkent het leven
Slavenopstand (gepeupel, slaven, horden): wat sterk is wordt “slecht” genoemd
Voorbeelden zwak nihilisme
1) Bijbel: “zalig de armen van geest, want hen behoort het rijk Gods”
(al het negatieve wordt zalig verklaard in Bijbel -> niet rijken maar armen zijn goed)
2) Schopenhauers ascetisme (=bange mens die niet wil verlangen) als vlucht voor de wil
3) Medelijden, gelijkheid en andere “ascetische idealen” (=levensvijandige waarden)
-> als je deze waarden hebt, stel je je superieur op
4) Ressentiment (soort afgunst) van zwakken tegenover sterken -> veroordelen wat je niet kan
bereiken