Colleges
Volgens de WHO is seksualiteit een centraal aspect van mensen in hun leven
en omvat seks, geslacht identiteit en rol, seksuele oriëntatie, erotiek, plezier,
intimiteit en reproductie. Seksuele gezondheid is volgens de WHO: staat van
fysiek, emotioneel, mentaal en sociaal welbevinden met betrekking tot
seksualiteit. Het is meer dan de afwezigheid van ziekte, disfunctie of gebrek.
Er is kritiek op deze definitie, omdat sommige seksueel gezonde mensen
buiten de boot vallen. Seksualiteit is tijd- en cultuur gebonden. In DSM-III was
homoseksualiteit bijvoorbeeld nog een stoornis, in DSM IV niet meer. Freud
was de eerste die seksualiteit wetenschappelijk bestudeerde. Hij was
uitvinder van libido: de subjectieve ervaring van een lichamelijke behoefte
aan seks. Freud ontwikkeld ook drifttheorie: seksuele verlangen als
biologische drift staat centraal, die wordt gevoed vanuit een seksueel instinct
wat bij mannen sterker is dan bij vrouwen. Volgens het model ontstaat seks
omdat iemand daar zin in heeft, vrouwen die veel zin in seks hadden waren
niet gezond. Eerst is er zin, daarna drang, dan seksuele activiteit. Freud
onderscheidde drie fasen in de seksuele ontwikkeling:
Pregenitale fase: 2-5 jaar
o Orale: vooral bezig met eten, mond is meest gevoelig voor
prikkels. 0-21 maanden
o Anale fase: 15 maanden- 3 jaar: zindelijkheidstraining, interesse
in anale gebieden
o Fallische/ oedipale fase: 3-5/6 jaar: bevrediging van de
geslachtsdelen. Kinderen ontwikkelen interesse in
geslachtsdelen. Meisjes kunnen penisnijd krijgen: jaloersheid
omdat ze geen penis hebben
Latentiefase: 6-11/12 jaar: minder egocentrisch en seksueel karakter.
Zakelijke belangstelling en grote drank van weten
Genitale fase: 11/12 jaar tot volwassenheid: ontwikkeling van
geslachtsdrift
Volgens Freud verplaatst het seksueel genot van vrouwen zich van de clitoris
naar de vagina en zouden gezonde vrouwen een vaginaal orgasme moeten
kunnen krijgen. Als ze dat niet kan is dat een teken van fixatie en intra
psychische problemen.
Marie Bonaparte was een analysant van Freud en deed onderzoek naar de
afstand tussen de clitoris en de urethra, die volgens haar een verklaring was
voor het wel of niet vaginaal kunnen klaarkomen. Er waren variaties in deze
afstand: paraclitoridie (<2,5 cm), mesoclitoridie (2,5 cm) en teloclitoridie
(>2,5 cm)
Na deze obsevaties kwam doker Haldan met een clitorisverplaatsing, maar
die had niet altijd succes.
Hirschfield hield zich bezig met het samenvoegen van onderzoeken,
preventie en hulpverlening en hij richtte het instituut voor seksualwissenshaft
op, dat in de oorlog door de nazi’s werd vernietigd. Hirschfield was
voorvechter van homoseksualtiteit en van mensen die twijfelde aan hun
werkelijke geslacht.
,Kinsey (institute for sex research) had na WO II een leidende rol in
seksuologie in de VS. Hij schreef met behulp van 11.000 gestructureerde
vragenlijsten het boek sexual behavior in the human male, later ook een
versie voor vrouwen. Volgens hem was iedereen anders en was er niet zoiets
als normaal. Er kwamen veel shockerende resultaten, zoals dat 40-50% van
de mannen op het platteland wel eens seks met een dier heeft gehad.
Money deed in de jaren 50 een studie naar genderidentiteit, waarbij hij zich
richtte op inter-sekse kinderen (geslacht is op het eerste gezicht moeilijk te
bepalen). Volgens hem werd een kind neutraal geboren en bepaalt de
opvoeding de identiteit. Kinderen moesten zelf kiezen tussen een pop of een
auto. Toen bij een besnijdenis wat mis ging werd de penis verwijderd en werd
de jongen opgevoed als meisje. Dit werd gezien als het ultieme bewijs in het
nature nurture debat. Later bleek dat het ‘meisje’ heel lang ongelukkig was
geweest en ze heeft zich weer later ombouwen tot jongen. Het ‘nurture
bewijs’ bleek dus helemaal niet waar te zijn.
Masters en Johnson deden in de jaren 60 en 70 als eerste psychofysiologisch
laboratorium onderzoek naar opwinding. Ze ontdekten de human seksual
respons cycle, waarbij er verschillende fasen waren:
1. Verlangen (niet aanwezig bij experimenten masters en johnson, want
seks was op afspraak)
2. Opwinding: ontstaat door interactie
3. Solofase: meer met jezelf bezig zijn
a. Plateaufase: stijging van de opwinding vlakt af, mensen gaan
zich op zichzelf richten
b. Orgasme
4. Herstel fase
In 1966 leggen M&J basis voor nieuwe behandeling: sekstherapie op
gedragstherapeutische basis, waardoor de normale seksuele respons weer
werd opgewekt. Dit gebeurd in drie stappen
1. Patiënten mogen strelen, maar niet de genitale gebieden
2. Genitale gebieden strelen: sensate focus, patiënten leren om weer te
voelen
3. Geslachtsgemeenschap, beweging en coïtushouding
Deze therapie was alleen voor paren, paren zitten twee weken intern voor de
behandeling waar er dagelijkse sessies waren. 80-100% succes, hoewel deze
hoge percentages later niet meer weer teruggevonden. Voor mannen waren
er soms surrogaatpartners.
Helen singer Kaplan bevestigde dat de fase van verlangen erg belangrijk was,
problemen kwamen volgens haar dat mensen niet tegelijkertijd in de
verlangenfase zijn
, DSM III: homoseksualiteit geen stoornis meer. Kernthema’s in de seksuologie
tot 1973 waren
Seks is een biologische functie, die door cultuur geremd of
bevorderd wordt
Normale seks is seks tussen instemmende partners
Verschillende dimensies aan seks: gedrag, gender, seksuele
oriëntatie, seksuele respons
Bestudering van seksuologie vereist empirische methodologie en
interdisciplinaire benadering
Constructivisme (Gagnon en Simon) nam de overhand van 1973 tot 2000.
G&S schreven in 1973: the social sources of human sexuality. Seksueel
gedrag is sociaal rolgedrag dat door middel van cultureel bepaalde scripts tot
stand gebracht wordt. Een script is een scenario dat een situatie als seksueel
definieert, dat de actoren benoemd en hun rollen voorschrijft. Er zijn twee
soorten scripts:
Inter-persoonlijke scripts: mensen kunnen seksueel met elkaar omgaan
Intrapsychisch script: iemand heeft een psychologische interpretatie
van seksualiteit en diegene streeft bepaald seksueel gedrag na
(lovemap). Cultuur heeft belangrijke invloed op hoe iemand seks
ervaart.
Seksueel gedrag kan beschreven worden als sociaal gemaakte
betekenisgeving aan biologische opwindingsmogelijkheden.
Lonnie Barchbach schreef zelfhulpboeken en richtte in 1974 groepstherapie
voor vrouwen met orgasmenproblemen op, volgens haar was socialisatie de
schuldige, door alle beperkingen en verwachtingen die hen opgelegd worden.
Zilbergeld richt vervolgens ook groepen op voor mannen met seksuele
disfuncties (zelfhulpboek geschreven: male sexuality, 1978).
Brownmiller &Foucault leggen de nadruk op machtsmechanismen binnen de
seksulaiteit, vooral seksueel misbruik.
Plummer: seksuele afwijking is een gevolg van specifieke sociale regels.