“Het is mooi weer buiten, ik ga buiten spelen.”
Verdrietig
“Ik ga mama verassen met een ontbijt op bed.”
Blij
“Ik ga vanavond naar de zee met mijn ouders, ik heb er heel veel zin in.”
Verdrietig
“Ik krijg van papa geen speelgoed meer.”
Gekwetst
“Ik ben vandaag alleen thuis, ik ga naar boven want ik hoor een raar geluid.”
Bang
““Het is mooi weer buiten, ik ga buiten spelen.”
Blij
“Ik ga mama verassen met een ontbijt op bed.”
Verdrietig
“Ik ga vanavond naar de zee met mijn ouders, ik heb er heel veel zin in.”
Eenzaam
“Ik krijg van papa geen speelgoed meer.”
Verward
“Ik speel graag FIFA.”
Geïrriteerd
“Ik ga binnenkort op vakantie met mijn mama en papa.”
Geschrokken
Verdrietig
“Ik ga mama verassen met een ontbijt op bed.”
Blij
“Ik ga vanavond naar de zee met mijn ouders, ik heb er heel veel zin in.”
Verdrietig
“Ik krijg van papa geen speelgoed meer.”
Gekwetst
“Ik ben vandaag alleen thuis, ik ga naar boven want ik hoor een raar geluid.”
Bang
““Het is mooi weer buiten, ik ga buiten spelen.”
Blij
“Ik ga mama verassen met een ontbijt op bed.”
Verdrietig
“Ik ga vanavond naar de zee met mijn ouders, ik heb er heel veel zin in.”
Eenzaam
“Ik krijg van papa geen speelgoed meer.”
Verward
“Ik speel graag FIFA.”
Geïrriteerd
“Ik ga binnenkort op vakantie met mijn mama en papa.”
Geschrokken