1. Tijdens de reformatie zagen ze kinderen als:
a. Tabula rasa
b. Miniatuurvolwassenen
c. Ze zijn zondig en moeten geciviliseerd worden
2. Wanneer was de opkomst van de kinder- en jeugdpsychiatrie?
a. 19e eeuw
b. 20e eeuw
c. 21e eeuw
3. Onderzoek naar kinderen is onder te verdelen in 5 thema’s of benaderingen, welke
hoort er niet bij?
a. Morele ontwikkeling
b. Sociaal/sociaal-emotionele ontwikkeling
c. Fysische ontwikkeling
4. In welke periode vindt de kleutertijd plaats?
a. Geboorte tot 3 jaar
b. 3 tot 6 jaar
c. 6 tot 12 jaar
5. Wat is de juiste volgorde, gezien van leeftijd?
a. Prenatale periode, kleutertijd, baby- en peutertijd, basisschooltijd,
adolescentie
b. Baby- en peutertijd, prenatale periode, kleutertijd, basisschoolleeftijd,
adolescentie
c. Prenatale periode, baby- en peutertijd, kleutertijd, basisschoolleeftijd,
adolescentie
6. De ontwikkelingspsychologie is relevant voor een verpleegkundige, wat hoort er niet
bij?
a. Verschil zien tussen gezond en afwijkend
b. Ze moet een vergroot inlevingsvermogen hebben
c. Ze moet weten wanneer iemand naar de volgende levensfase gaat
7. Wat is een cohort?
a. Een groep die rond dezelfde tijd geboren is
b. Een groep die rond dezelfde plek geboren is
c. Een groep die rond dezelfde tijd en op dezelfde plek geboren is
, 8. Lisa was onderweg naar een babyshower van haar vriendinnen, samen met haar
vriendinnen had ze dit georganiseerd. Doordat ze net iets te laat weg was gegaan,
reedt ze te hard en wordt ze onderweg geschept door een auto. Wat voor
gebeurtenis is dit?
a. Een normatieve gebeurtenis, omdat dit iedereen kan overkomen
b. Een niet-normatieve gebeurtenis, omdat het niet iedereen overkomt
c. Een niet-normatieve gebeurtenis, omdat ze zelf te hard reedt
9. Wat is de visie van Piaget?
a. Kind leert wat hij de ouders ziet doen, in plaats van hun leer/regeles
b. Gedrag weerspiegelt denk- en kennisniveau, afhankelijk van de leeftijd
c. Kind kijkt naar leeftijdsgenoten en leert zich conformeren aan de heersende
vorm
10. Een kind ziet een vliegtuig vliegen en roept: ‘he kijk, een vogel!’. Dit is een voorbeeld
van:
a. Adaptatie
b. Assimilatie
c. Accommodatie
11. In welke fase van Piaget vindt de snelle taalontwikkeling plaats?
a. Pre-operationele fase
b. Formeel operationele fase
c. Concreet operationele fase
12. In welke fase van Piaget vindt objectpermanentie plaats?
a. Concreet operationele fase
b. Sensomotorische fase
c. Pre-operationele fase
13. In welke fasen van Piaget neemt het egocentrisme geleidelijk af?
a. Concreet operationele fase
b. Formeel operationele fase
c. Pre-operationele fase
14. Wanneer wordt het in de fasen van Piaget mogelijk om abstract te denken?
a. Pre-operationele fase
b. Concreet operationele fase
c. Formeel operationele fase
15. Wat betekent hypothetisch denken?
a. Denken in termen van gevolgen
b. Denken in termen van oorzaken
c. Denken in termen van veronderstellingen