Samenvatting Voorbereiding op de VGT

VGT



HBO Verpleegkunde



Algemene
informatie
voortgangst
oetsen

,Soorten zorg
Intramurale zorg: zorg binnen de muren van een zorginstelling, die 24
aaneengesloten uren duurt.
- Ziekenhuis.
- Verpleeghuis.
- Verzorgingstehuis.
- Psychiatrische inrichting.
Extramurale zorg (= eerstelijnszorg): zorg buiten de muren van een
zorginstelling. Denk hierbij aan:
- Thuiszorg.
- Huishoudelijke hulp.
- Een afspraak bij een zorgaanbieder.
Semimurale zorg: een soort tussenstadium van intra- en extramurale zorg. De
zorg vindt niet volledig binnen de muren van een zorginstelling plaats. Cliënten
hoeven niet 24 uur per dag opgenomen te worden maar kunnen ook niet geheel
zelfstandig wonen. Denk hierbij aan:
- Dagverblijven.
- Deeltijdbehandelingen (zoals dagbehandeling) in een ziekenhuis,
verpleeghuis of praktijk.
- Beschermde woonvormen.
Transmurale zorg (= ketenzorg): een combinatie van intra- en extramurale
zorg. Een zorgprofessional komt vanuit zijn eigen instelling, naar de cliënt toe. Hij
breekt dus als het ware ‘door de muren heen’.
- Deze vorm van zorg wordt voornamelijk toegepast bij chronisch zieken en
bij revalidatieprocessen.
- Voorbeeld: Als een cliënt een lichamelijke aandoening heeft, zoals kanker,
kan de chemokuur thuis plaatsvinden. De arts komt dus naar de
thuissituatie van de cliënt (‘door de muren van het ziekenhuis heen’). De
nazorg wordt gedaan door verpleegkundigen vanuit de thuiszorg.
Eerstelijnszorg: zorg waarvan iedereen gebruik kan maken zonder verwijzing.
- Huisartsen.
- Tandartsen.
- Fysiotherapie.
- Apothekerszorg.
- Thuiszorg, maatschappelijk werk.
Tweedelijnszorg: zorg van alle hulpverleners waarvoor je een verwijzing nodig
hebt.
- Specialisten in het ziekenhuis of een kliniek.
- Revalidatie.
- Psychische hulp.
Ketenzorg: Bij de zorg van sommige chronische aandoeningen is de hulp van
meerdere artsen en zorgverleners nodig. Bijvoorbeeld de huisarts in
samenwerking met een diëtist en een fysiotherapeut of oefentherapeut.
Soorten preventie
3 niveaus:

, - Primaire preventie: het voorkomen dat gezonde mensen
gezondheidsproblemen krijgen.
- Secundaire preventie: vroegtijdig opsporen van ziekten of afwijkingen
en ze vroegtijdig aanpakken.
- Tertiaire preventie: voorkomt dat de symptomen en complicaties niet
verergeren.
Soorten preventie bij verschillende doelgroepen:
- Universele preventie: bevordert en beschermt actief de gezondheid van
de gezonde bevolking. Voorbeeld hiervan is de aanleg van riolering,
hygiëne en wetten die zaken strafbaar maken zoals verontreiniging of
fijnstof.
- Selectieve preventie: probeert te voorkomen dat personen met één of
meerdere risicofactoren (determinanten) voor een bepaalde aandoening
daadwerkelijk ziek worden.
- Geïndiceerde preventie: probeert te voorkomen dat beginnende
klachten verergeren tot een aandoening.
- Zorggerelateerde preventie: voorkomen dat een bestaande aandoening
leidt tot complicaties, beperkingen, een lagere kwaliteit van leven of
sterfte.
Wet BIG
- Om de vijf jaar herregistreren.
- Toont aan dat je bevoegd bent, maar niet persé bekwaam.
- Bekwaamheid: Je hebt de juiste kennis, vaardigheden en professionele
houding.
- Bevoegdheid: als je geregistreerd bent, een diploma hebt etc.
Beroepscode en beroepsprofiel
- Beroepscode: gedragsregels, waarden en normen.
- Beroepsprofiel: beeld van het beroep, de competenties en de te verlenen
diensten.
Niveaus
- Microniveau: relaties binnen een
organisatie.
- Mesoniveau: relaties met de
directe omgeving van een
organisatie.
- Macroniveau: bredere
maatschappelijke relaties.
NANDA, NIC en NOC
- NANDA (Classification of Nursing diagnoses): classificeert diagnoses
aan de hand van de PES-structuur.
 P (probleem).
 E (etiologie): oorzaken.
 S (Symptomen).

, - NIC (Nursing intervention Classification): interventies die ingezet
kunnen worden.
- NOC (Nursing Outcome Classification): gewenste resultaten.
Verpleegkundige diagnose, multidisciplinair probleem en verpleegprobleem

- Verpleegprobleem / Verpleegkundige diagnose: de verpleegkundige
interventies.
- Multidisciplinair probleem: zowel verpleegkundige- als medische
interventies.
ASE-model
- Attitude:
 Hoe je zelf tegen gedrag aankijkt.
 Wat levert het je op en wat zijn de nadelen?
 Je moet een positieve houding hebben t.o.v. bepaald gedrag om
daadwerkelijk dat gedrag te vertonen.
- Sociale invloed:
 De mening van anderen.
 Hoe je sociale omgeving invloed op je gedrag uitoefent.
- Eigen-effectiviteit:
 Geloof in ons eigen kunnen.
 Het gaat er niet om wat je daadwerkelijk kan, maar om wat je denkt te
kunnen.
 Zelfvertrouwen.
SOAP-methode (rapportage methode)
- Subjectief: Wat de cliënt zegt over zijn eigen belevingen.
- Objectief: De directe observatie van de situatie door de medewerker. Met
andere woorden: het gedrag van de cliënt zoals de medewerker dit
waarneemt.
- Analyse: Een conclusie getrokken uit de subjectieve en objectieve
gegevens die de medewerker heeft verzameld.
- Plan: Wat de medewerker vervolgens gaat doen.
Het vormen van gewoontes
- Klassieke conditionering: als twee prikkels vaak tegelijk voorkomen, is
het gevolg dat je deze prikkels aan elkaar gaat associëren.
Een voorbeeld is het onderzoek van Pavlov: wanneer jij als baasje van een
hond altijd met een belletje rinkelt als je hond eten krijgt, gaat een hond
op een gegeven moment automatisch kwijlen wanneer hij dit belletje
hoort.