Tijdvak 2: 3000 v.c.-5000 n.c. Tijd van de Grieken en
Romeinen.
Kenmerkend aspect 4: De ontwikkeling van de wetenschappelijk
denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse
stadstaat.
Er onstonden steeds meer Griekse stadstaden, deze poleis waren ontstaan
vanaf de periode rond 850 v.c. Een stadstaat is een stad waar veel mensen wo-
nen met vaste grenzen, een eigen bestuur en eigen regels. Al deze stadstaten
hadden wel dingen gemeen, ze vereerden dezelfde goden en spraken dezelfde
taal.
Omdat elke stadstaat zijn eigen bestuur had, probeerden menesen te be-
denken wat de beste bestuursvorm was. Er waren 5 verschillende bestuursvor-
men:
1. Monarchie —> bestuur door 1 persoon.
2. Tirannie —> Macht gegrepen door 1 persoon.
3. Aristocratie —> bestuur door een klein groepjes, adelijke mensen (aristro-
craten).
4. Oligarchie —> Bestuur door een klein groepje, rijksten of slimsten.
5. Democratie —> groot gedeeltje van de inwoners invloed op het bestuur.
Je kon stemmen doormiddel van stemrecht en stemrecht kreeg je door burger-
recht en dit kreeg je door als je als man in de stad geboren was.
Nadat in 509 v.c. in Athene met behulp van het volk een tiran werd verdreven,
werd democratie de nieuwe bestuursvorm. Om te kunnen stemmem moest een
burger persoonlijk aanwezig zijn bij de vergadering, dit heet directe
democratie.
Als je het niet eens was met een politicus kon je zijn naam krassen op een
potscherf, en degene met de meeste stemmen werd voor 10 jaar verbannen,
dit word schervengericht genoemd.
, Door de opkomst van Filosofen gingen mensen meer over bepaalde dingen
nadenken, zoals natuurverschijnselen. Voor de filosofen dachten mensen dat
natuurverschijnselen te verklaren waren via de goden. Maar de filosofen
dachten hier anders over, zij gingen doormiddel van rationeel denken, hun
eigen verstand en experimenten naar andere verklaringen zoeken. Dit leidde
tot het ontstaan van de wetenschap.
Tijdvak 2: 3000 v.c.-5000 n.c. TIjd van de Grieken en
Romeinen.
Kenmerkend Aspect 5: De groei van het Romeinse imperium waar-
door de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
In 509 v.c. werd de laatste koning verjaagd. Vanaf toen was Rome een repub-
liek, waarin adellijke families de meeste macht hadden. In de eeuwen daarna
veroverden de Romeinen een groot rijk, ze wilde meer macht, status en een
voordelen van gebiedsuitbreiding: meer belastinginkomsten, landbouwgrond
en slaven.
De overwinning in Carthago in 146 v.c. betkende het begin van de grootste ge-
biedsuitbreiding in de Romeinse geschiedenis. In de tweede eeuwen die vol-
gden zou Rome de Hellenistische rijken, Noord-Afrika en bijna heel Spanje
veroveren. Vanaf toen was er echt sprake van een Romeins imperium.
Het machtigste politieke orgaan in de Romeinse republiek was de senaat, die
bestond uit leden van de meest vooranstaande families, de patriciërs. De
senaat leverde bestuurder, rechters en priesters, maar de rest van het
Romeinse volk hadden nauwelijks politieke invloed, zij werden de plebejers ge-
noemd. Er ontstond hierdoor een conflict, en uiteindelijk in 287 v.c. Waren
patriciërs en plebejers formeel gelijk.
Romeinen.
Kenmerkend aspect 4: De ontwikkeling van de wetenschappelijk
denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse
stadstaat.
Er onstonden steeds meer Griekse stadstaden, deze poleis waren ontstaan
vanaf de periode rond 850 v.c. Een stadstaat is een stad waar veel mensen wo-
nen met vaste grenzen, een eigen bestuur en eigen regels. Al deze stadstaten
hadden wel dingen gemeen, ze vereerden dezelfde goden en spraken dezelfde
taal.
Omdat elke stadstaat zijn eigen bestuur had, probeerden menesen te be-
denken wat de beste bestuursvorm was. Er waren 5 verschillende bestuursvor-
men:
1. Monarchie —> bestuur door 1 persoon.
2. Tirannie —> Macht gegrepen door 1 persoon.
3. Aristocratie —> bestuur door een klein groepjes, adelijke mensen (aristro-
craten).
4. Oligarchie —> Bestuur door een klein groepje, rijksten of slimsten.
5. Democratie —> groot gedeeltje van de inwoners invloed op het bestuur.
Je kon stemmen doormiddel van stemrecht en stemrecht kreeg je door burger-
recht en dit kreeg je door als je als man in de stad geboren was.
Nadat in 509 v.c. in Athene met behulp van het volk een tiran werd verdreven,
werd democratie de nieuwe bestuursvorm. Om te kunnen stemmem moest een
burger persoonlijk aanwezig zijn bij de vergadering, dit heet directe
democratie.
Als je het niet eens was met een politicus kon je zijn naam krassen op een
potscherf, en degene met de meeste stemmen werd voor 10 jaar verbannen,
dit word schervengericht genoemd.
, Door de opkomst van Filosofen gingen mensen meer over bepaalde dingen
nadenken, zoals natuurverschijnselen. Voor de filosofen dachten mensen dat
natuurverschijnselen te verklaren waren via de goden. Maar de filosofen
dachten hier anders over, zij gingen doormiddel van rationeel denken, hun
eigen verstand en experimenten naar andere verklaringen zoeken. Dit leidde
tot het ontstaan van de wetenschap.
Tijdvak 2: 3000 v.c.-5000 n.c. TIjd van de Grieken en
Romeinen.
Kenmerkend Aspect 5: De groei van het Romeinse imperium waar-
door de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
In 509 v.c. werd de laatste koning verjaagd. Vanaf toen was Rome een repub-
liek, waarin adellijke families de meeste macht hadden. In de eeuwen daarna
veroverden de Romeinen een groot rijk, ze wilde meer macht, status en een
voordelen van gebiedsuitbreiding: meer belastinginkomsten, landbouwgrond
en slaven.
De overwinning in Carthago in 146 v.c. betkende het begin van de grootste ge-
biedsuitbreiding in de Romeinse geschiedenis. In de tweede eeuwen die vol-
gden zou Rome de Hellenistische rijken, Noord-Afrika en bijna heel Spanje
veroveren. Vanaf toen was er echt sprake van een Romeins imperium.
Het machtigste politieke orgaan in de Romeinse republiek was de senaat, die
bestond uit leden van de meest vooranstaande families, de patriciërs. De
senaat leverde bestuurder, rechters en priesters, maar de rest van het
Romeinse volk hadden nauwelijks politieke invloed, zij werden de plebejers ge-
noemd. Er ontstond hierdoor een conflict, en uiteindelijk in 287 v.c. Waren
patriciërs en plebejers formeel gelijk.