2.1 Hoeveel vrijheid mogen burgers hebben?
socialisatie: Het proces waarin iemand de waarden, normen en andere
kenmerken van de groep krijgt aangeleerd en zich eigen maakt.
Er zijn ongeschreven en geschreven regels (wetten).
Internalisatie: gedragingen die volledig eigen zijn gemaakt.
Sociale controle: wanneer iemand de regels niet kent of er niet bewust van is,
kunnen anderen ‘agentje’ spelen.
Sociaal contract: een overeenkomst tussen burgers en overheid waar iedereen
een stukje individuele vrijheid inlevert voor het algemeen belang.
Klassieke grondrechten: ook wel mensenrechten of fundamentele rechten:
- Gelijkheidsrecht: Iedereen in Nederland wordt gelijk behandeld, waar
geen uitzondering op wordt gemaakt.
- Politieke rechten: maken het voor de burgers mogelijk om aan de politiek
deel te nemen, door passief en actief kiesrecht.
- Vrijheidsrechten: bieden burgers belangrijke vrijheden, vrijheid van
meningsuiting, godsdienst, vereniging, vergadering en betoging.
De klassieke grondrechten zijn af te dwingen bij de rechter.
Sociale grondrechten niet. De overheid heeft een zorgplicht op het gebied van
onderwijs, bestaanszekerheid, huisvesting en volksgezondheid.
2.2 Wie kan de macht van de overheid controleren?
Rechtsstaat: een staat gebonden aan het recht, ofwel de geldende rechtsregels:
- De aanwezigheid van grondrechten:De belangrijkste rechten van burgers
die de staat moet respecteren.
- een machtenscheiding: spreiding van staatsmacht over drie machten:
wetgevende macht, uitvoerende macht en rechterlijke macht.
- Het legaliteitsbeginsel:Heeft twee betekenissen: 1. De overheid moet zich
aan de rechtsregels houden. 2. Je kunt alleen gestraft worden voor iets
waarvan in de wet staat dat het strafbaar is.
- Een onafhankelijke rechtsspraak: Het parlement en ministers staan hier
los van. Hoeft geen verantwoording af te leggen en kan niet zomaar
ontslagen worden. Ze mogen zelf bepalen wat voor uitspraken ze doen.
Rechters maken bij zaken gebruik van rechtsbronnen: wetten, jurisprudentie,
het gewoonterecht en verdragen.
Alle rechterlijke uitspraken van een rechter noemen we de jurisprudentie.
zie bron 8 voor huis van de rechtsstaat.
2.3 Hoe ver mogen politie en justitie gaan?
Politie heeft samen met het leger geweldsmonopolie: Het alleenrecht op gebruik
van geweld. Openbaar Ministerie behoort tot rechterlijke en uitvoerende macht.
De officier van justitie:
- leidt het opsporingsonderzoek.
- beslist of iemand strafrechtelijk wordt vervolgd = opportuniteitsbeginsel
- kan bepaalde verdachten zelf straffen.
- zorgt ervoor dat het vonnis van de rechter wordt uitgevoerd.
socialisatie: Het proces waarin iemand de waarden, normen en andere
kenmerken van de groep krijgt aangeleerd en zich eigen maakt.
Er zijn ongeschreven en geschreven regels (wetten).
Internalisatie: gedragingen die volledig eigen zijn gemaakt.
Sociale controle: wanneer iemand de regels niet kent of er niet bewust van is,
kunnen anderen ‘agentje’ spelen.
Sociaal contract: een overeenkomst tussen burgers en overheid waar iedereen
een stukje individuele vrijheid inlevert voor het algemeen belang.
Klassieke grondrechten: ook wel mensenrechten of fundamentele rechten:
- Gelijkheidsrecht: Iedereen in Nederland wordt gelijk behandeld, waar
geen uitzondering op wordt gemaakt.
- Politieke rechten: maken het voor de burgers mogelijk om aan de politiek
deel te nemen, door passief en actief kiesrecht.
- Vrijheidsrechten: bieden burgers belangrijke vrijheden, vrijheid van
meningsuiting, godsdienst, vereniging, vergadering en betoging.
De klassieke grondrechten zijn af te dwingen bij de rechter.
Sociale grondrechten niet. De overheid heeft een zorgplicht op het gebied van
onderwijs, bestaanszekerheid, huisvesting en volksgezondheid.
2.2 Wie kan de macht van de overheid controleren?
Rechtsstaat: een staat gebonden aan het recht, ofwel de geldende rechtsregels:
- De aanwezigheid van grondrechten:De belangrijkste rechten van burgers
die de staat moet respecteren.
- een machtenscheiding: spreiding van staatsmacht over drie machten:
wetgevende macht, uitvoerende macht en rechterlijke macht.
- Het legaliteitsbeginsel:Heeft twee betekenissen: 1. De overheid moet zich
aan de rechtsregels houden. 2. Je kunt alleen gestraft worden voor iets
waarvan in de wet staat dat het strafbaar is.
- Een onafhankelijke rechtsspraak: Het parlement en ministers staan hier
los van. Hoeft geen verantwoording af te leggen en kan niet zomaar
ontslagen worden. Ze mogen zelf bepalen wat voor uitspraken ze doen.
Rechters maken bij zaken gebruik van rechtsbronnen: wetten, jurisprudentie,
het gewoonterecht en verdragen.
Alle rechterlijke uitspraken van een rechter noemen we de jurisprudentie.
zie bron 8 voor huis van de rechtsstaat.
2.3 Hoe ver mogen politie en justitie gaan?
Politie heeft samen met het leger geweldsmonopolie: Het alleenrecht op gebruik
van geweld. Openbaar Ministerie behoort tot rechterlijke en uitvoerende macht.
De officier van justitie:
- leidt het opsporingsonderzoek.
- beslist of iemand strafrechtelijk wordt vervolgd = opportuniteitsbeginsel
- kan bepaalde verdachten zelf straffen.
- zorgt ervoor dat het vonnis van de rechter wordt uitgevoerd.