Samenvatting §8.1.3 t/m §8.1.6 | week 38
§8.1.3
De maag en darmen zijn holle organen, ze bestaat uit een open ruimte
met daaromheen een wand waardoor ze op een buis lijken. De maag- en
darmwand lijken veel op elkaar, ze hebben allebei een aantal lagen met
een eigen functie:
Slijmvlieslaag: mucosa, de binnenste
laag. Een weefsel zijn een groep
cellen die bij elkaar liggen. In de
slijmvlieslaag liggen 3 soorten
weefsels:
o Dekweefsel: epitheel, bedekt
de open ruimte van de maag en
darm. Dekweefsels liggen heel
dicht bij elkaar, zodat er geen
kleine deeltjes doorheen kunnen. In de darm kan dit wel, zo
kunnen voedingsstoffen en water via de darmwand in het
bloed komen.
o Bindweefsel: lamina propria, geeft steun aan de wand en
bevat veel bloedvaten.
o Spierweefsel: muscularis mucosa, de wand in darm en maag
loopt in “kreukels” dit wordt veroorzaakt door het
spierweefsel.
Middelste bindweefsellaag: submucosa, laag bindweefsel met:
o Bloedvaten.
o Lymfevaten: hierin zitten cellen die het lichaam helpt om
bacteriën en virussen te vechten.
Spierlaag: muscularis propria, darm en maag kunnen hierdoor
samen knijpen waardoor het voedsel wordt:
o Gekneed.
o Vervoerd: wanneer de spierlaag net voor de brok van eten
samenknijpt, schiet het eten vooruit. Dit gebeurt elke keer
opnieuw, waardoor het eten verplaatst door de darm en maag,
dit noemen we peristaltiek.
Buitenste bindweefsellaag: serosa, zit aan de buitenkant van de
wand en bedekt maag en darm.
§8.1.4
, Alle organen hebben zuurstof nodig, ook het spijsverteringsstelsel. Het
lichaam heeft 2 soorten bloed:
Arterieel bloed: zuurstofrijk bloed en loopt door de slagaderen.
Veneus bloed: zuurstofarm bloed en loopt door de aderen.
Midden in het lichaam ligt de grote lichaamsslagader (aorta), daar loop
arterieel bloed door heen. Het deel van de aorta dat door de buik loopt
noemen we de abdominale lichaamsslagader. Deze slagader brengt
zuurstof naar het spijsverteringsstelsel door middel van aftakkingen van
bloedvaten. Er zijn 3 aftakkingen van de abdominale lichaamsslagader:
Ingewandslagader: truncus coeliacus, dit is een korte slagader die
splitst in:
o Maagslagader: arteria gastrica.
o Leverslagader: arteria hepatica.
o Miltslagader: arteria lienalis.
De aftakkingen van de tuncus coeliacus brengen zuurstofrijk bloed
naar verschillende organen zoals de:
o Lever.
o Maag.
o Alvleesklier.
o Dunne darm.
Bovenste darmslagader: arteria
mesenterica superior, de tweede
aftakking. Deze aftakking geeft bloed
aan de:
o Alvleesklier.
o Maag.
o Alvleesklier.
o Dunne darm.
Onderste darmslagader: arteria mesentrerica inferior, de derde
aftakking. Deze aftakking geeft bloed aan de:
o Dunne darm.
o Dikke darm.
Na dat al het zuurstofrijk bloed is afgegeven aan de organen is het bloed
zuurstofarm, hierin zitten wel nog de voedingsstoffen uit de darmwand. Dit
bloed noemen we veneus bloed.
De aders lopen vanuit het spijsverteringsstelsel via de poortader (vena
portae) naar de lever, daar worden de voedingstoffen omgezet in
bouwstoffen en energie. De lever filtert de slechte stoffen uit het bloed
zodat die niet in de rest van het lichaam komen.
§8.1.3
De maag en darmen zijn holle organen, ze bestaat uit een open ruimte
met daaromheen een wand waardoor ze op een buis lijken. De maag- en
darmwand lijken veel op elkaar, ze hebben allebei een aantal lagen met
een eigen functie:
Slijmvlieslaag: mucosa, de binnenste
laag. Een weefsel zijn een groep
cellen die bij elkaar liggen. In de
slijmvlieslaag liggen 3 soorten
weefsels:
o Dekweefsel: epitheel, bedekt
de open ruimte van de maag en
darm. Dekweefsels liggen heel
dicht bij elkaar, zodat er geen
kleine deeltjes doorheen kunnen. In de darm kan dit wel, zo
kunnen voedingsstoffen en water via de darmwand in het
bloed komen.
o Bindweefsel: lamina propria, geeft steun aan de wand en
bevat veel bloedvaten.
o Spierweefsel: muscularis mucosa, de wand in darm en maag
loopt in “kreukels” dit wordt veroorzaakt door het
spierweefsel.
Middelste bindweefsellaag: submucosa, laag bindweefsel met:
o Bloedvaten.
o Lymfevaten: hierin zitten cellen die het lichaam helpt om
bacteriën en virussen te vechten.
Spierlaag: muscularis propria, darm en maag kunnen hierdoor
samen knijpen waardoor het voedsel wordt:
o Gekneed.
o Vervoerd: wanneer de spierlaag net voor de brok van eten
samenknijpt, schiet het eten vooruit. Dit gebeurt elke keer
opnieuw, waardoor het eten verplaatst door de darm en maag,
dit noemen we peristaltiek.
Buitenste bindweefsellaag: serosa, zit aan de buitenkant van de
wand en bedekt maag en darm.
§8.1.4
, Alle organen hebben zuurstof nodig, ook het spijsverteringsstelsel. Het
lichaam heeft 2 soorten bloed:
Arterieel bloed: zuurstofrijk bloed en loopt door de slagaderen.
Veneus bloed: zuurstofarm bloed en loopt door de aderen.
Midden in het lichaam ligt de grote lichaamsslagader (aorta), daar loop
arterieel bloed door heen. Het deel van de aorta dat door de buik loopt
noemen we de abdominale lichaamsslagader. Deze slagader brengt
zuurstof naar het spijsverteringsstelsel door middel van aftakkingen van
bloedvaten. Er zijn 3 aftakkingen van de abdominale lichaamsslagader:
Ingewandslagader: truncus coeliacus, dit is een korte slagader die
splitst in:
o Maagslagader: arteria gastrica.
o Leverslagader: arteria hepatica.
o Miltslagader: arteria lienalis.
De aftakkingen van de tuncus coeliacus brengen zuurstofrijk bloed
naar verschillende organen zoals de:
o Lever.
o Maag.
o Alvleesklier.
o Dunne darm.
Bovenste darmslagader: arteria
mesenterica superior, de tweede
aftakking. Deze aftakking geeft bloed
aan de:
o Alvleesklier.
o Maag.
o Alvleesklier.
o Dunne darm.
Onderste darmslagader: arteria mesentrerica inferior, de derde
aftakking. Deze aftakking geeft bloed aan de:
o Dunne darm.
o Dikke darm.
Na dat al het zuurstofrijk bloed is afgegeven aan de organen is het bloed
zuurstofarm, hierin zitten wel nog de voedingsstoffen uit de darmwand. Dit
bloed noemen we veneus bloed.
De aders lopen vanuit het spijsverteringsstelsel via de poortader (vena
portae) naar de lever, daar worden de voedingstoffen omgezet in
bouwstoffen en energie. De lever filtert de slechte stoffen uit het bloed
zodat die niet in de rest van het lichaam komen.