Taxonomie: Naamgeven en classificeren van diverse levensvormen
Fylogenie: Evolutionaire geschiedenis van een soort (of groep verwante soorten), plek in de
evolutieboom o.b.v. DNA (BV. Kijken van welke soort walvis walvisvlees afkomstig is).
Binominale namencultuur: Naamgeving d.m.v. geslacht + soort
Definitie soort: Individuen die (natuurlijk) vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen
Morfologische soort: soort o.b.v. uiterlijk
Boeiwijzen: (om te overhoren telst in vakjes is wit)
pluim
tuil
aar
scherm kolf tros
hoofdje
Soortvorming (hoe?): 2 groepen van dezelfde lang reproductief gescheiden zijn door een barrière
(habitat, broedseizoen, gedrag, geografisch (rivier, bergketen), of fysieke barrière)
Convergente evolutie: zelfde soort aanpassingen, niet aan elkaar gerelateerd
Over-reproductie: meer nakomelingen dan omgeving aankan
Douwe Stoffers – 3032286 – Aeres Hogeschool – 2020-2021
,Kunstmatige selectie: creëren van nieuwe soorten door te selecteren op eigenschappen
Natuurlijke selectie:
Wanneer overgeërfde eigenschappen bepaalde individuen een hogere kans opleveren om in een
bepaalde omgeving te overleven en zich te reproduceren dan zullen deze individuen meer
nakomelingen achterlaten dan andere individuen
Dit ongelijke vermogen van individuen om te overleven en te reproduceren leidt, naarmate het
aantal generaties toeneemt, tot een toename van (individuen met) gunstige eigenschappen in de
populatie, zolang de omgeving hetzelfde blijft.
Als een omgeving in de loop van de tijd verandert, kan natuurlijke selectie zorgen voor aanpassingen
aan deze nieuwe situatie en kan het nieuwe soorten opleveren.
Natuurlijke selectie kan alleen inwerken op bestaande variaties in eigenschappen.
Bouwplannen hebben een historische ontwikkeling doorgemaakt. Evolutie wordt beperkt door deze
bestaande structuren waarop verder geborduurd moet worden.
Aanpassingen zijn vaak compromissen tussen conflicterende omgevingsfactoren.
Fylogenetische boom: toont hypothese over evolutionaire verwantschappen
Vertakkingspunt: is een splitsing in 2 soorten
Zuster taxon: is groep die een directe gemeenschappelijke voorouder deelt met andere groep
Sporenplanten
Mossen: 470 miljoen jaar geleden ontstaan. Landplanten -> sporenplanten -> vaatlozen (bryofyten)
- ontstaan uit groene alg, Charofyten (kranswieren) meest naaste verwanten
- Voordelen van op land: ongefilterd zonlicht, meer CO2, minder herbivoren en pathogenen
- Aanpassingen voor leven op land: water opnemen en vasthouden, stevige structuren om overeind
te blijven.
Voortplanting:
Sporofyt: is diploïd, bestaat uit
seta (stengeltje) en
Sporangium: sporendrager, maakt
uit diploïde sporocyten haploïde
sporen (m of v) door meiose.
Sporen groeien uit tot:
- Gametofyt (man): Plantje wat
groeit uit haploïde spoor,
produceert zaadcellen (met
flagellen) die eicel van vrouw
bevruchten d.m.v. water
- Gametofyt (vrouw): Plantje wat
groeit uit haploïde spoor,
produceert 1 eicel die wordt
bevrucht door zaadcel man.
Gametangium: zit op puntje
gametofyt en produceert de ei- en
spermacellen (gameten)
Douwe Stoffers – 3032286 – Aeres Hogeschool – 2020-2021
, Zygote: bevruchte eicel, groeit uit tot embryo, groeit uit tot nieuwe sporofyt
Gametofyten: dominante levensvorm bij mossen, verankerd door rhizoïden
Apicale meristemen: groeipunten, planten blijven continu groeien
Pathogenen: ziekteverwekkers
Cuticula: waslaagje tegen uitdroging
Huidmondjes: stomata (stoma enkelv.), zitten op bladeren voor gaswisseling
Varens: 425 miljoen jaar geleden ontstaan. Landplant -> sporenplanten -> met vaten (vasculair).
Minder afhankelijk van water door vaten.
Vaatplanten eigenschappen:
- Xyleem: verhouten (celwanden bevatten lignine) vaten voor transport omhoog: water, zout en
mineralen
- Floëem: vaten voor transport omlaag: suikers (fotosyntheseproducten + aminozuren)
- Lengtegroei: mogelijk gemaakt door vaten
- Sporofyt niet afhankelijk van gametofyt voor voeding
Varens: hebben geen rhizoïden maar echte wortels. Ook hebben ze sporofyl (sporendragende
bladeren)
Voortplanting:
Uit een spoor groeit een
gametofyt (met voorkiem)
met zowel Antheridium (m)
als Archegonium (v). Eicel in
het archegonium wordt
bevrucht door zaadcel uit
antheridium en er groeit
een diploïde sporofyt uit.
Als deze volwassen is
vormen er sori (klompjes
sporenkapsels). Deze
bestaan uit sporendoosjes
(sporangium) die haploïde
sporen produceren. Als deze
openbreekt komen de
sporen vrij
Microfylla: met één vaatbundel. (Alleen bij Lycofyta (Wolfsklauwen))
Megafylla: met vertakte vaatbundels. (Ontstaan door fusie vertakte stengels)
Douwe Stoffers – 3032286 – Aeres Hogeschool – 2020-2021