01/2021
Indeling:
1. Ontwikkelingspsychologie 2
1.1 Inleiding 2
1.2 Belangrijke wetenschappers 2-6
1.3 Babytijd 6-7
1.4 Peuter- en kleutertijd 7-9
1.5 Basisschooltijd 9-10
1.6 Adolescentie 10-12
1.7 Volwassenheid 12
1.7.1 Jong volwassenheid 12-13
1.7.2 Midden volwassenheid 13-15
1.7.3 Rijpheid 15-17
2. Sociologie
2.1 Inleiding
2.2 Economische bindingen
2.3 Politieke bindingen
2.4 Affectieve bindingen
2.5 Cognitieve bindingen
1
, 1. Ontwikkelingspyschologie
1.1 Inleiding
Ontwikkelingspsychologie= de wetenschap die het groei- en leerproces van vanaf de
geboorte tot in de late jaren beschrijft en verklaart
Levensfasen:
- Babytijd
- Peuter- en kleutertijd
- Basisschooltijd
- Adolescentie
- Volwassenheid
- Ouderdom
Nature versus nurture
Nature: context van eigenschappen, vermogens en capaciteiten die mensen van hun ouders
erven (aangeboren)
Nurture: omgevingsinvloeden die ons gedrag bepalen (aangeleerd)
Behavioristisch perspectief
Objectief kennisverwerving staat centraal: waarneembaar gedrag
Leerprocessen verklaren het gedrag
Geen principieel onderscheid tussen mensen en dieren
Een kind komt onbeschreven ter wereld (tabula rasa)
Complex gedrag kun je opknippen in kleine stukjes
Ontwikkelingsquotiënt= een overkoepelende ontwikkelingsscore die betrekking heeft op 4
vlakken: motorisch vaardigheden, taalgebruik, aanpassingsgedrag en sociale vaardigheden.
Bio-ecologisch model: gaat uit van 5 omgevingsniveaus die elk organisme gelijktijdig
beïnvloeden: microsysteem, mesosysteem, exosysteem, macrosysteem en het
chronosysteem
Verschillende perspectieven:
Cognitief perspectief: de mens is een actief, cognitief wezen dat kennis niet krijgt
maar construeert (Jean Piaget)
Systematisch perspectief: kijkt naar relatie tussen individuen en hun fysieke,
cognitieve, persoonlijkheids- en sociale wereld (Vygotsky)
Psychodynamisch perspectief: gedrag wordt gemotiveerd door innerlijke krachten,
herinneringen en conflicten, waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en
waarover hij weinig controle heeft
Evolutionair perspectief: gedrag is het resultaat van de genetische erfenis van onze
voorouders
Behavioristisch perspectief: alleen waarneembaar gedrag en omgevingsstimuli kan
bestudeerd worden
1.2 Belangrijke wetenschappers
2
, Jean-Piaget (1896-1980): de mens is een actief, cognitief wezen dat kennis niet krijgt, maar
construeert. Cognitieve ontwikkeling omvat 4 perioden met verschillende stadia in vaste
volgorde, tempo verschilt:
- Periode 1: sensori-motorisch, 0-2. Bewustwording van de relatie tussen eigen
handelingen en effecten daarvan.
- Periode 2: preoperationeel, 2-7. Onsystematisch en onlogisch denken.
Conservatieprincipe ontwikkelt rond 7.
Egocentrisme = het onvermogen om zich te verplaatsen in anderen
Intuïtief denken = de wereld verklaren door primitieve verklaringen.
Animisme = levende eigenschappen geven aan levenloos materiaal.
Centratie = onvermogen om zich op meer dan 1 aspect van een stimulus te
concentreren.
Magisch denken; fantasie en werkelijkheid loopt soms door elkaar.
- Periode 3: concreet-operationeel, 7-12. Logisch, systematisch en symbolisch denken.
Vanaf 7 begint het besef van de onomkeerbaarheid van de dood.
- Periode 4: formeel-operationeel, 12+. Abstract en hypothetisch-deductief denken en
logisch redeneren.
Langetermijngeheugen neemt toe
Groei van de metacognitie
Zwart-wit denken: overal een logische oplossing voor denken te kunnen
vinden.
Moreel relativisme vanaf 20 en meer nuanceren
Egocentrisme: eigen ik staat centraal. Gevolg: persoonlijk fabel (Erikson),
imaginair publiek.
Kritiek op Piaget:
Overgangen tussen stadia verlopen meer geleidelijk
Verband tussen motorisch en cognitieve ontwikkeling is overdreven
Gebrek aan objectpermanentie komt misschien door slecht kortetermijngeheugen
Tijdschema’s zijn cultureel gebonden
Sigmund Freud (1856-1939): hij toonde aan dat psychiatrische stoornis met lichamelijke
symptomen via een psychologische methode behandeld kan worden (psychodynamisch).
Ook stelde hij de psychoanalytische theorie op: “De psychoanalytische theorie van Freud
gaat er van uit dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en
gedrag. Met onbewuste bedoelde hij het deel van iemands persoonlijkheid dat kinderlijke
wensen, verlangens en behoeften bevat, die vanwege hun verstorende aard afgesloten zijn
van het bewustzijn.”. Bijvoorbeeld dat iemand die te weinig aandacht kreeg van zijn ouders,
nu veel aandacht vraagt van de docenten of vrienden.
Uitgangspunten
- Subjectieve ervaringen van een persoon zijn essentieel
- Ervaringen uit de eerste levensjaren zijn vaak bepalend voor later gedrag
- We zijn geen baas in eigen brein
- Bij onze geboorte hebben we twee tegengestelde driften
- Ons leven wordt mede bepaald door onze levensgeschiedenis
- Elk mens heeft zowel normaal als gestoord gedrag
3