BEGRIPPEN – MEDIAECONOMIE
Publieke goederen die niet-uitsluitbaar en niet-rivaliserend zijn. Dit wil zeggen dat mensen niet kunnen uitgesloten worden van het
goederen gebruik van een publiek goed en het niet uitmaakt als ik het publiek goed gebruik, voor het gebruik van iemand anders. Het
feit dat ik het gebruik belemmert de ander niet om het ook te gebruiken. Vuurwerk georganiseerd door de gemeente op
Nieuwjaar is zo een voorbeeld. Je kan niemand uitsluiten om hiernaar te kijken want je kan dit van heel veraf zien en dus
moeilijk inkom ofzo vragen en ik kan er naar kijken en mijn buurman ook ookal kijk ik ernaar. Informatie is ook zo een
publiek goed. Met publieke goederen zijn er toch ook problemen . zo hebben we het free riding probleem, niet wil betalen of
investeren in een publiekgoed en dit leidt tot marktfalen. Dus de overheid moet ingrijpen bij een publiek goed door bv
belastingen te heffen of subsidies te geven.
Mediagoederen hebben kenmerken van publieke goederen want ze zijn letterlijk overal. Het wordt de hele tijd
geproduceerd, gegenereerd en gedeeld. Ze zijn niet rivaliserend en niet uitsluitbaar.
Wet van Baumol Baumol stelt dat er een fundamenteel verschil is (op economisch gebied) tussen culturele industrieën (media, echte kunst…)
en andere industrieën.
Dit komt doordat er een structurele productiviteitskloof is omwille van de lage substitutie van menselijke factor door
technologie.
In culturele industrie is het moeilijk om de productiviteit te laten groeien (lees: hetzelfde produceren met minder inpunt
zoals mensen). Want in de culturele industrie draait het rond creativiteit, een industrie waar mensen erg belangrijk zijn. Je
hebt mensen nodig om te kunnen produceren. De activiteiten moeten door mensen uitgevoerd worden.
( fundamenteel verschil met andere industrieën zoals fabrieken waarin mensen vervangen worden door bv intrede van een lopende band. Je hoeft dus
minder mensen te betalen.)
In deze culturele industrie kan je mensen niet vervangen door machines en dus ook je productiviteit niet verhogen. Dit is
thans al sinds de industriële revolutie dé manier om aan productiviteitsgroei te doen.
Vb. Symfonie van Beethoven met 100 muzikanten die elk een instrument bespelen moet 100 muzikanten blijven anders heb
je een andere symfonie.
Er heerst een fundamentele cost disease in de culturele industrieën. Er is een fundamenteel probleem door die typische
menselijke activiteiten. Want mensen kunnen niet vervangen worden maar wél de grootste kostenfactor.
1
Publieke goederen die niet-uitsluitbaar en niet-rivaliserend zijn. Dit wil zeggen dat mensen niet kunnen uitgesloten worden van het
goederen gebruik van een publiek goed en het niet uitmaakt als ik het publiek goed gebruik, voor het gebruik van iemand anders. Het
feit dat ik het gebruik belemmert de ander niet om het ook te gebruiken. Vuurwerk georganiseerd door de gemeente op
Nieuwjaar is zo een voorbeeld. Je kan niemand uitsluiten om hiernaar te kijken want je kan dit van heel veraf zien en dus
moeilijk inkom ofzo vragen en ik kan er naar kijken en mijn buurman ook ookal kijk ik ernaar. Informatie is ook zo een
publiek goed. Met publieke goederen zijn er toch ook problemen . zo hebben we het free riding probleem, niet wil betalen of
investeren in een publiekgoed en dit leidt tot marktfalen. Dus de overheid moet ingrijpen bij een publiek goed door bv
belastingen te heffen of subsidies te geven.
Mediagoederen hebben kenmerken van publieke goederen want ze zijn letterlijk overal. Het wordt de hele tijd
geproduceerd, gegenereerd en gedeeld. Ze zijn niet rivaliserend en niet uitsluitbaar.
Wet van Baumol Baumol stelt dat er een fundamenteel verschil is (op economisch gebied) tussen culturele industrieën (media, echte kunst…)
en andere industrieën.
Dit komt doordat er een structurele productiviteitskloof is omwille van de lage substitutie van menselijke factor door
technologie.
In culturele industrie is het moeilijk om de productiviteit te laten groeien (lees: hetzelfde produceren met minder inpunt
zoals mensen). Want in de culturele industrie draait het rond creativiteit, een industrie waar mensen erg belangrijk zijn. Je
hebt mensen nodig om te kunnen produceren. De activiteiten moeten door mensen uitgevoerd worden.
( fundamenteel verschil met andere industrieën zoals fabrieken waarin mensen vervangen worden door bv intrede van een lopende band. Je hoeft dus
minder mensen te betalen.)
In deze culturele industrie kan je mensen niet vervangen door machines en dus ook je productiviteit niet verhogen. Dit is
thans al sinds de industriële revolutie dé manier om aan productiviteitsgroei te doen.
Vb. Symfonie van Beethoven met 100 muzikanten die elk een instrument bespelen moet 100 muzikanten blijven anders heb
je een andere symfonie.
Er heerst een fundamentele cost disease in de culturele industrieën. Er is een fundamenteel probleem door die typische
menselijke activiteiten. Want mensen kunnen niet vervangen worden maar wél de grootste kostenfactor.
1