POLS EN HAND
1. Bot- en bandstructuren
1.1 Proc. Styloideus Radii
Wanneer men de laterale rand van de radius
naar distaal volgt, komt de palperende vinger
in een depressie terecht: de anatomische
snuifdoos. Als men dan terug naar proximaal
en iets in de diepte palpeert, voelt men de
proc. Styloideus radii. Bij ulnaire en radiale
abductie van de pols verplaatst dit botstuk
niet, in tegenstelling tot het juist distaal
gelegen os Scaphoideum.
1.2 Tuberculum dorsale radii =
Tuberculum van Lister
Te vinden op de dorsale distale radius, in het
verlengde van een lijn tussen metacarpaal II
en III. Deze kleine, longitudinaal verlopende
verhevenheid is belangrijk ter lokalisatie van
de pezen ter hoogte van de pols.
1.3 Proc. Styloideus Ulnae
De margo posterior ulnae loopt in zijn meest
distale deel uit op de proc. styloideus ulnae,
het meest ulnaire deel van het caput ulnae.
Evenals bij proc. styloideus radii kan men
zekerheid verkrijgen dat men de proc.
styloideus ulnae palpeert en niet het os
triquetrum door de pols radiaal- en
ulnairwaarts te abduceren.
1.4 Basis Metacarpalis I
Vooral bij het uitvoeren van een oppositie van
de duim kan men de basis van het os
metacarpale I gemakkelijk palperen.
1.5 Basis Metacarpalis V
Door afwisselend de pols naar radiaal en naar
ulnair te abduceren, kan men goed de basis
van het os metacarpale V onderscheiden van
het os Hamatum en het meer proximaal
gelegen os Triquetrum.
1.6 Basis Metacarpalis III
,Het botuitsteeksel van het proximale gedeelte van het os metacarpale III kan meestal beter
gevoeld worden bij maximale palmair flexie van de pols.
1.7 Carpalen (handwortelbeentjes)
Carpalen:
Os Scaphoideum
Os Lunatum
Os Triquetrum
Os Pisiforme
Os Trapezium
Os Trapezoideum
Os Capitatum
Os Hamatum
Os Scaphoideum:
Ongeveer een halve cm distaal van de proc. Styloideus radii ligt het os Scaphoideum in de bodem
van de anatomische snuifdoos. De palpatie wordt vergemakkelijkt door de vinger op het bot te
plaatsen en dan de pols naar radiaal en ulnair te abduceren, want dan verplaatst het botje zich en
wordt het dus beter palpabel.
Palpatie van dit botstuk is nuttig voor het uitvoeren van de test van Watson voor radiale
polsinstabiliteit.
Os Trapezium:
Met de pols in radiale deviatie kan men het os Triquetrum palperen, ongeveer een halve cm
distaal van de proc. Styloideus ulnae op de ulnaire zijde van de pols. Bij ulnaire deviatie duikt het
bot weg.
Os pisiforme:
Bij lichte passieve palmaire flexie en ulnaire deviatie van de pols kan men t.h.v. de meest distale
polsplooi in het meest ulnaire en proximale gedeelte van de hypothenar het os pisiforme
vastnemen tussen duim en wijsvinger.
Bij het actief uitvoeren van deze beweging worst het os pisiforme geïmmobiliseerd door de pees
van M. Flexor Carpi Ulnaris.
Os Hamatum:
Het is zelden te palperen aan de ulnaire zijde van de pols tussen de basis van metacarpalis V en
het os Triquetrum.
, Os Capitatum:
Als uitgangspunt neemt men de oriënteringslijn tussen de basis metacarpale III en het
tuberculum van Lister. Juist proximaal van de botverhevenheid van de basis van het os
metacarpale III voelt men een depressie. In deze depressie ligt het os capitatum, het grootste
handwortelbeentje.
Os Lunatum:
Direct proximaal van het Os Capitatum en distaal van het tuberculum van Lister kan men het os
Lunatum palperen. Bij passieve palmair flexie van de pols komt dit bot naar boven.
Os Trapezoideum:
Het kleine Os Trapezoideum is (moeilijk) palpabel tussen het os Capitatum en het os Trapezium.
1.8 Carpale Tunnel
Deze tunnel situeert zich in de palmaire
carpus. De ulnaire rand wordt gevormd door
het os pisiforme en os hamatum. De radiale
rand wordt gevormd door Os Scaphoideum
en Trapezius.
De carpale tunnel wordt overspannen door
het retinaculum flexorum en bevat
* N. Medianus
* M. Flexor Digitorum Profundus
* M. Flexor Digitorum Superficialis
* M. Flexor Pollicis Longus
2. Spieren
2.1 Ter hoogte van de dorsale
zijde van de pols
Aan de dorsale zijde van de pols fungeert een verstevigde zonde van de fascia antebrachii als
gemeenschappelijk retinaculum extensorum voor alle extensoren van pols en vingers. Hierin zijn
in totaal zes passages, tunnels voor peesscheden, waarin telkens één of meerdere pezen verlopen
komend van de onderarm en aanhechtend op de hand.
Tunnel 1: M. Abductor Pollicis Longus en
M. Extensor Pollicis Brevis
Tunnel 2: M. Extensor Carpi Radialis Longus
M. Extensor Carpi Radialis Brevis
Tunnel 3: M. Extensor Pollicis Longus
Tunnel 4: M. Extensor Digitorum en
M. Extensor Indicis
Tunnel 5: M. Extensor Digiti Minimi
Tunnel 6: M. Extensor Carpi Ulnaris
Spier Oorsprong Insertie Functie Vi
M. Abductor Pollicis Longus Facies dorsalis ulna Basis metacarpaal I Dorsiflexie Zi
1. Bot- en bandstructuren
1.1 Proc. Styloideus Radii
Wanneer men de laterale rand van de radius
naar distaal volgt, komt de palperende vinger
in een depressie terecht: de anatomische
snuifdoos. Als men dan terug naar proximaal
en iets in de diepte palpeert, voelt men de
proc. Styloideus radii. Bij ulnaire en radiale
abductie van de pols verplaatst dit botstuk
niet, in tegenstelling tot het juist distaal
gelegen os Scaphoideum.
1.2 Tuberculum dorsale radii =
Tuberculum van Lister
Te vinden op de dorsale distale radius, in het
verlengde van een lijn tussen metacarpaal II
en III. Deze kleine, longitudinaal verlopende
verhevenheid is belangrijk ter lokalisatie van
de pezen ter hoogte van de pols.
1.3 Proc. Styloideus Ulnae
De margo posterior ulnae loopt in zijn meest
distale deel uit op de proc. styloideus ulnae,
het meest ulnaire deel van het caput ulnae.
Evenals bij proc. styloideus radii kan men
zekerheid verkrijgen dat men de proc.
styloideus ulnae palpeert en niet het os
triquetrum door de pols radiaal- en
ulnairwaarts te abduceren.
1.4 Basis Metacarpalis I
Vooral bij het uitvoeren van een oppositie van
de duim kan men de basis van het os
metacarpale I gemakkelijk palperen.
1.5 Basis Metacarpalis V
Door afwisselend de pols naar radiaal en naar
ulnair te abduceren, kan men goed de basis
van het os metacarpale V onderscheiden van
het os Hamatum en het meer proximaal
gelegen os Triquetrum.
1.6 Basis Metacarpalis III
,Het botuitsteeksel van het proximale gedeelte van het os metacarpale III kan meestal beter
gevoeld worden bij maximale palmair flexie van de pols.
1.7 Carpalen (handwortelbeentjes)
Carpalen:
Os Scaphoideum
Os Lunatum
Os Triquetrum
Os Pisiforme
Os Trapezium
Os Trapezoideum
Os Capitatum
Os Hamatum
Os Scaphoideum:
Ongeveer een halve cm distaal van de proc. Styloideus radii ligt het os Scaphoideum in de bodem
van de anatomische snuifdoos. De palpatie wordt vergemakkelijkt door de vinger op het bot te
plaatsen en dan de pols naar radiaal en ulnair te abduceren, want dan verplaatst het botje zich en
wordt het dus beter palpabel.
Palpatie van dit botstuk is nuttig voor het uitvoeren van de test van Watson voor radiale
polsinstabiliteit.
Os Trapezium:
Met de pols in radiale deviatie kan men het os Triquetrum palperen, ongeveer een halve cm
distaal van de proc. Styloideus ulnae op de ulnaire zijde van de pols. Bij ulnaire deviatie duikt het
bot weg.
Os pisiforme:
Bij lichte passieve palmaire flexie en ulnaire deviatie van de pols kan men t.h.v. de meest distale
polsplooi in het meest ulnaire en proximale gedeelte van de hypothenar het os pisiforme
vastnemen tussen duim en wijsvinger.
Bij het actief uitvoeren van deze beweging worst het os pisiforme geïmmobiliseerd door de pees
van M. Flexor Carpi Ulnaris.
Os Hamatum:
Het is zelden te palperen aan de ulnaire zijde van de pols tussen de basis van metacarpalis V en
het os Triquetrum.
, Os Capitatum:
Als uitgangspunt neemt men de oriënteringslijn tussen de basis metacarpale III en het
tuberculum van Lister. Juist proximaal van de botverhevenheid van de basis van het os
metacarpale III voelt men een depressie. In deze depressie ligt het os capitatum, het grootste
handwortelbeentje.
Os Lunatum:
Direct proximaal van het Os Capitatum en distaal van het tuberculum van Lister kan men het os
Lunatum palperen. Bij passieve palmair flexie van de pols komt dit bot naar boven.
Os Trapezoideum:
Het kleine Os Trapezoideum is (moeilijk) palpabel tussen het os Capitatum en het os Trapezium.
1.8 Carpale Tunnel
Deze tunnel situeert zich in de palmaire
carpus. De ulnaire rand wordt gevormd door
het os pisiforme en os hamatum. De radiale
rand wordt gevormd door Os Scaphoideum
en Trapezius.
De carpale tunnel wordt overspannen door
het retinaculum flexorum en bevat
* N. Medianus
* M. Flexor Digitorum Profundus
* M. Flexor Digitorum Superficialis
* M. Flexor Pollicis Longus
2. Spieren
2.1 Ter hoogte van de dorsale
zijde van de pols
Aan de dorsale zijde van de pols fungeert een verstevigde zonde van de fascia antebrachii als
gemeenschappelijk retinaculum extensorum voor alle extensoren van pols en vingers. Hierin zijn
in totaal zes passages, tunnels voor peesscheden, waarin telkens één of meerdere pezen verlopen
komend van de onderarm en aanhechtend op de hand.
Tunnel 1: M. Abductor Pollicis Longus en
M. Extensor Pollicis Brevis
Tunnel 2: M. Extensor Carpi Radialis Longus
M. Extensor Carpi Radialis Brevis
Tunnel 3: M. Extensor Pollicis Longus
Tunnel 4: M. Extensor Digitorum en
M. Extensor Indicis
Tunnel 5: M. Extensor Digiti Minimi
Tunnel 6: M. Extensor Carpi Ulnaris
Spier Oorsprong Insertie Functie Vi
M. Abductor Pollicis Longus Facies dorsalis ulna Basis metacarpaal I Dorsiflexie Zi