Labo 1: Reactiekinetiek
Waarom een zetmeeloplossing met een pipet nemen?
→ er moet geen exacte hoeveelheid toegevoegd worden, een druppel meer of minder kan
geen kwaad.
Wat te doen met H2SO4 op je hand?
→ afspoelen met water
Mogen er spatten tegen de wand hangen tijdens een titratie?
→ nee deze moeten met demi water verwijdert worden, die eene druppel kan de reactie
laten opgaan
Op wat is de reactie tussen I- en H2O2 gebaseerd?
→ door het toevoegen van H2O2 wordt het mengsel blauw, met voldoende S2O32- terug
kleurloos, en na 1 minuut weer blauw. De eerste reactie verloopt langzaam, zodat de
blauwvorming optreedt als er genoeg I2 is.
Welke concentraties veranderen, welke blijven constant?
→ in experiment 1 verandert de KI-concentratie, en blijft die van H2O2 constant, experiment 2
is het omgekeerd
Def. beginconcentratie = de concentratie van een stof voor de reactie opgaat.
Def. reactie orde = geeft weer tot welke macht de concentratie van reagentia opgaat.
Def. reactiesnelheid = geeft weer hoe snel een reactie doorgaat.
Snelheidsvergelijking:
𝑛 𝑚
- 𝑆 = 𝑘 * 𝑐𝐴 * 𝑐𝐵
Formule reactiesnelheid:
𝑑 𝐶𝑝 −𝑑 𝐶𝑟
- 𝑆= 𝑑𝑡
= 𝑑𝑡
→ Cp zijn de reactieproducten, Cr is de reagentia
→ eenheid is mol/l*s
Reactie van oxidatie van KI tot jood met H2O2 in zwavelzuur midden:
− +
- 𝐻2𝑂2 + 2 𝐼 + 2 𝐻 → 𝐼2 + 𝐻2𝑂
Reactie dat jood wegreageert met natriumthiosulfaat:
2− − 2−
- 2 𝑆2𝑂3 + 𝐼2 → 2 𝐼 + 𝑆4𝑂6
1
, Hoe kan je uit een gemeten tijd de reactiesnelheid berekenen:
𝐴 𝑚𝑜𝑙
- 𝑆= 𝑡
, met eenheid mol/s
- A mol uit aantal mol thiosulfaat en aantal mol jood / aantal mol thiosulfaat
Mol thiosulfaat:
𝑛 −4
- 𝑐= 𝑉
↔ 𝑛 = 𝑐 * 𝑉 = 0, 025 𝑚𝑜𝑙/𝑙 * 0, 0050 𝑙 = 1, 25 * 10 𝑚𝑜𝑙
Bereken hoeveelheid jood (A mol) die reageert met hoeveelheid thiosulfaat:
1 1 −4 −5
- 𝑛𝐼2 = 2
* 𝑛𝑁𝑎2𝑆2𝑂3 = 2
* 1, 25 * 10 𝑚𝑜𝑙 = 6, 25 * 10 𝑚𝑜𝑙
Beginconcentratie van KI:
𝑐2*𝑉2 0,060 𝑚𝑜𝑙/𝑙 * 0,0025 𝑙
- 𝑐1 = 𝑉1
= 0,050 𝑙
= 0, 0030 𝑚𝑜𝑙/𝑙
Gemiddelde snelheid:
−5
𝐴 𝑚𝑜𝑙 6,25*10 𝑚𝑜𝑙 −7
- 𝑆= 𝑡
= 207,64 𝑠
= 3, 01 * 10 𝑚𝑜𝑙/𝑠
Besluit:
1 1
→ 𝑆 = 𝑘 * 𝑐 * 𝑐 , hoe groter de beginconcentratie aan reagentia, hoe sneller de reactie
𝐴 𝐵
zal opgaan
2