denken)
Brain = het orgaan (de hersenen)
Mind = niet aan te wijzen (je gedachten)
Bijvangst = de gedachte die spontaan aanvliegen.
Kritisch denken = je redeneert en reflecteert voordat je een standpunt inneemt of besluit hoe te
handelen en dat je kunt verklaren waarop dat standpunt is gebaseerd.
Irrationeel denken = besluit- en ideevorming die niet op logische redeneringen is gebaseerd. Handelen
gebeurd niet op basis van feiten en kennis, maar meestal op basis van gevoelens, meningen of ervaringen.
Empathisch denken = inlevingsvermogen, meedenken met de patiënt.
Technisch analystisch denken = het kunnen onderscheiden van problemen, situaties, iets niet
zomaar aan nemen. Je maakt duidelijk onderscheidt tussen hoofd- en bijzaken.
Vals dilemma = er wordt gedaan of er maar 2 mogelijkheden zijn, of A of B.
Beroep op autoriteit = foutieve redenering n.a.v. autoriteit.
Onjuist oorzakelijk verband = er wordt een link gelegd tussen 2 dingen, waar geen oorzakelijk
verband bestaat.
Overhaaste generalisatie = uitspraak met te weinig gegevens, wanneer iets zich voordoet, hoeft dit
niet in alle gevallen ook zo te gelden.
Drogredenering = foute redenering die wel aannemelijk is.
Cognitieve illusie = onjuist idee van de werkelijkheid doordat we worden beïnvloed door kennis.
Confirmation bias = zoeken bevestiging van ons gelijk.
Fundamentele attributiefout = schrijven iemands gedrag toe aan zijn persoonlijkheid.
Just world bias = geven het slachtoffer soms de schuld
Post hoc ergo propter hoc = we denken te vaak in oorzaak en gevolg
Representativiteitsfout (conjunction bias) = later stereotypen ons oordeel vertroebelen
Zero risk bias = we willen risico’s uitsluiten.
Base rate fallacy = men is geneigd alleen naar specifieke informatie te kijken en algemeen en
relevant te vergeten.
Framing = specifieke taal om emoties en wereldbeelden aan te wakkeren.
Priming = sneller reageren op een situatie omdat deze eerder is waargenomen.
Inductief redeneren = men komt tot een algemene regel op grond van specifieke waarnemingen,
geen 100% zekerheid.
Deductief denken = bewijstechniek met onontkoombare conclusie.
Redeneren = weloverwogen denkproces waarin je op grond van gegevens tot een conclusie komt.