Samenvatting Pgo groepen uitgewerkt blok 1.1

Probleem 1: Perspectieven
1. Welke perspectieven zijn er en wat houden ze in?
 Conflictbenadering
o Arena van ongelijkheden die zorgen voor conflicten. Hierbinnen vallen 2
theorieën:
 Marxisme  Gericht op de ongelijkheid in arbeid
 Niet-marxisme  Gericht op ongelijkheid in gezag
o Ziet de samenleving als geheel
 Symbolisch-interactionisme
o Hoe mensen met elkaar omgaan waardoor gedrag over wordt genomen en
verandert
o Gericht op individuen
o Gaat om de betekenis die we geven aan het handelen
 Functionalisme
o Mensen hebben een functie in de maatschappij
o Sprake van sociale structuren  Stabiliteit van de maatschappij
o Samenhangend geheel
o Sociale functies:
 Manifest functies  Bedoelde en erkende gevolgen
 Latente functies  Onbedoelde en onerkende gevolgen
 Sociale disfuncties  Erkende negatief gevolg
 Latente disfuncties  Onerkende negatieve gevolgen (Merton)
o Kijkt naar waarom gedrag blijft voortbestaan
 Rationele keuzebenadering
o Bewuste keuzes door middel van afweging
o Individu gaat voor hoogsthaalbare resultaat
o Samenleving functioneert door mensen die rationeel kosten en baten afwegen

2. Hoe verhouden de perspectieven zich tot elkaar?
 Conflictbenadering en functionalisme richten zich op de structuren in de samenleving en
bekijken dit op een macro-niveau
 Symbolisch-interactionisme en rationele keuzebenadering richten zich op actoren en
bekijken dit op een micro-niveau

, Probleem 2: Deviant gedrag
1. Waar ligt de grens tussen deviant en normaal gedrag?
 Wat deviant is hangt af van de cultuur, locatie en tijd waarin je bent.
 Al het gedrag dat niet voldoet aan de sociale noren deviant gedrag
 Afwijkend is een onderdeel van deviant gedrag
 Normaal gedrag is wat binnen een cultuur sociaal wenselijk is

2. Waarom vertonen mensen deviant gedrag?
 Labelingstheory  Als iemand continu crimineel genoemd wordt door zijn omgeving
gaat hij er na en bepaalde tijd ook naar gedragen:
o Primaire deviantie  Het label
o Secundaire deviantie  Crimineel gaan handelen
 Kritiek  Labelingstheory verklaart niet de primaire deviantie
 Disintergratieve shaming  Stigmatiserende manier van veroordelen van gedrag en
persoon
 Reintergratieve shaming  Alleen het gedrag wordt veroordeeld
 Deviance Emplification  Controlerende organen provoceren deviant gedrag terwijl ze
dat eigenlijk moeten verminderen
 Strain theory (Merton):
o Strain is de mentale druk door de wens om
culturele doelen te halen met gebrek aan
legitieme middelen. Hier zijn 5 variaties op:
 Innovatie  Ongebruikelijke manier
om een bepaald doel te behalen
 Terugtrekking  Afwijzing van
culturele doelen en middelen
 Rebellie  Buiten het systeem om
verandering van de maatschappij
willen
 Conformiteit  Doelen en middel
omarmen en proberen na te streven terwijl de eigen doelen uit het oog
worden verloren
 Ritualisme  Houding van iemand die de originele doelstelling niet meer
haalbaar acht, maar nog wel achterliggende methoden gebruikt
 Kritiek  Let niet op de daden die vanuit passie zijn gepleeg
 Soorten scholen:
o Klassieke school  Ziet criminaliteit als een rationele keuze
o Positivistische school  Let op de biologische oorzaak
o Franse school  Let op de sociale omgeving
o Chicago school  Let op fysieke omgeving waarin iemand leeft
 Differential Association theory:
o Neiging naar deviant gedrag van mensen komt voort uit de sociale kringen. Hier
zitten een paar eisen aan:
 De duur van de interactie (Bijvoorbeeld de gehele middelbare school was
je bevriend met iemand).
 Intensiteit (Invulling van de tijd)
 Frequentie (Hoe vaak)
 Prioriteit (Hoe belangrijk is de relatie)