Samenvatting B01EDI Thema Biodiversiteit
College jaar 2019/2020
Hoorcollege 1: Evolutie
Aristotle: Soorten veranderen niet.
Linneaus: Naamgeviing soorten.
Curvier: Begon met fossielen, verschillende bodemlagen.
Hutton & Lyell: Langzaam verandert het landschap, de aarde bestaat lang.
Evolutie theorie Darwin: er vindt natuurlijke selectie plaats door de introductie van nieuwe soorten.
(Survival of the fittest)
Evolutie theorie Lamarck: evolutie gebeurt doodrat organismen de drang hebben om complexer te
worden.
Survival of the fittest: het overleven binnen een populatie door de best aangepastte eigenschappen.
Lamarck bedacht zijn hypothese aan de hand van twee principes:
- Use and disuse: het idee dat delen van een lichaam die veel gebruikt werden groter en
sterker werden en delen die niet gebruikt worden juist kleiner.
- Inheritance of acquired characteristics : een organisme zou deze aanpassingen kunnen
doorgeven aan zijn nakomelingen.
Natuurlijke selectie: proces waarbij individuen met een bepaalde erfelijke eigenschappen een
grotere kans hebben om te overleven en zich voor te planten vanwege deze erfelijke eigenschappen.
Kunstmatige selectie: Door de mens.
Voor evolutie heb je tijd, genetische variatie, veel nakomelingen en selectiedruk nodig.
Artificiële selectie: dieren met gewenste eigenschappen worden bewust geselecteerd voor de fok.
Homoloog: zelfde eigenschapen zijn door gegeven door dezelfde voorouders.
Analoog: zelfde eigenschappen maar zijn niet doorgegeven door dezelfde voorouders. (functies zijn
apart van elkaar ontwikkeld).
Convergente evolutie: organismen die niet verwant zijn maar wel dezelfde eigenschappen hebben.
(onafhankelijk ontwikkeld).
Genotype: Genen die je hebt maar niet verwerkt zijn in het uiterlijk.
Fenotype: Genen die wel zijn verwerkt in het uiterlijk.
1
College jaar 2019/2020
Hoorcollege 1: Evolutie
Aristotle: Soorten veranderen niet.
Linneaus: Naamgeviing soorten.
Curvier: Begon met fossielen, verschillende bodemlagen.
Hutton & Lyell: Langzaam verandert het landschap, de aarde bestaat lang.
Evolutie theorie Darwin: er vindt natuurlijke selectie plaats door de introductie van nieuwe soorten.
(Survival of the fittest)
Evolutie theorie Lamarck: evolutie gebeurt doodrat organismen de drang hebben om complexer te
worden.
Survival of the fittest: het overleven binnen een populatie door de best aangepastte eigenschappen.
Lamarck bedacht zijn hypothese aan de hand van twee principes:
- Use and disuse: het idee dat delen van een lichaam die veel gebruikt werden groter en
sterker werden en delen die niet gebruikt worden juist kleiner.
- Inheritance of acquired characteristics : een organisme zou deze aanpassingen kunnen
doorgeven aan zijn nakomelingen.
Natuurlijke selectie: proces waarbij individuen met een bepaalde erfelijke eigenschappen een
grotere kans hebben om te overleven en zich voor te planten vanwege deze erfelijke eigenschappen.
Kunstmatige selectie: Door de mens.
Voor evolutie heb je tijd, genetische variatie, veel nakomelingen en selectiedruk nodig.
Artificiële selectie: dieren met gewenste eigenschappen worden bewust geselecteerd voor de fok.
Homoloog: zelfde eigenschapen zijn door gegeven door dezelfde voorouders.
Analoog: zelfde eigenschappen maar zijn niet doorgegeven door dezelfde voorouders. (functies zijn
apart van elkaar ontwikkeld).
Convergente evolutie: organismen die niet verwant zijn maar wel dezelfde eigenschappen hebben.
(onafhankelijk ontwikkeld).
Genotype: Genen die je hebt maar niet verwerkt zijn in het uiterlijk.
Fenotype: Genen die wel zijn verwerkt in het uiterlijk.
1