Deel 1: neurofysiologie
Anatomie en fysiologie
Anatomie (Grieks voor ‘opensnijden’) wetenschap van het bestuderen van inwendige en
uitwendige structuren en de fysieke relatie tussen lichaamsdelen
Fysiologie (Grieks voor ‘functioneren’) hoe lichaamsdelen werken. Onderscheidt tussen hoe
functioneren in rust en hoe functioneren in actie.
Mens als biologische organisme
Mensen behoren tot ‘homo sapiens’ die allemaal op dezelfde manier zijn opgebouwd.
Orgaanstelsel: altijd opgebouwd uit minstens 2 organen. De organen die behoren tot eenzelfde
orgaansysteem staan in voor een welbepaalde functie (bv: bloedcirculatie, ademhalen,…)
Organen: vervullen een bepaalde functie en zijn opgebouwd uit 2 of meer types weefsels die
samenwerken om een specifieke functie uit te voeren. (bv: spierweefsel die rol spelen bij beweging,…
bestaan uit: spierweefsel, bindweefsel, vetweefsel)
Weefsels: opgebouwd uit cellen van dezelfde soort. Deze cellen zijn zodanig in het weefsel
gerangschikt dat het weefsel zijn functie kan uitoefenen. (bv: in het skeletspierweefsel liggen cellen
parallel zodat ze kunnen samentrekken)
Cellen: alle cellen in ons lichaam
zijn gelijkaardig van
samenstelling en werking. Ze zijn
afkomstig van 1 cel. In menselijk
lichaam ± 200 verschillende
celtypes met specifieke bouw en
functies. Ze brengen via poriën
stoffen naar binnen en buiten.
Bevat celorganellen.
Celorganellen: in het cytoplasma aanwezig
- centriool: nodig voor celdeling
- ribosomen: erfelijke code omzetten in lichaamseigenschappen
- mitochondriën: zorgt voor energie en bezit deeltje DNA (mitochondriaal-DNA)
1
,Celkern: omringd door kernmembraan. !!!Het vormen van cellen afhankelijk van functie.!!! Bezit
grootste deel DNA.
Stamcellen: cellen die nog geen functie hebben
- omnistamcellen
- pluristamcellen: kunnen gedoneerd worden voor mensen met aandoeningen
Leukemie = teveel witte bloedcellen en het te snel aanmaken dat ze de rode verdringen
stamcellen worden dan bloedcellen? Als lichaam deze verdringt is het gevaarlijk.
Moleculen: deeltjes waaruit cellen zijn opgebouwd
Koolstofverbindingen (organische verbindingen) liggen aan de basis van het leven: nucleïnezuren
(DNA,RNA), eiwitten, koolhydraten en vetten. Anorganische verbindingen (zouten) komen in het
lichaam voor in opgeloste vorm (bv: natrium, kalium) of in vaste vorm (bv: calcium ter hoogte van de
botten).
Taal van de biologie
Anatomische gebieden
- Anterieur = de voorkant
- Ventraal = de buikzijde (synoniem voor anterieur)
- Posterieur = de achterzijde
- Dorsaal = meer naar de rug gelegen (synoniem voor posterieur)
- Craniaal = in de richting van het hoofd/schedel
- Superieur = boven, hoger
- Caudaal = in de richting van de staart/stuit
- Inferieur = onder, lager
- Mediaal = (naar) het midden van het lichaam (lengteas)
- Lateraal = (naar) de zijkant van het lichaam
- Proximaal = dichtbij de romp, in de richting van het aanhechtingspunt
- Distaal = weg van de romp, weg van een aanhechtingspunt
Termen om vlakken van doorsnede te benoemen:
- Evenwijdig met de lengteas
o Sagittaal = scheidt linker en rechtergedeelte
o Midsagittaal = scheidt linker en rechtergedeelte precies doormidden
o Frontaal = scheidt ventraal en dorsaal gedeelte
- Loodrecht op lengteas
o Transversaal = scheidt bovenste en onderste gedeelte
Belang van zenuwstelsel
Dankzij het zenuwstelsel kunnen we waarnemen, denken, ervaren we emoties en nemen we
beslissingen. bijdrage tot basis van menselijke gedrag (ook hormoonstelsel)
Hogere functies: de hogere/unieke menselijke functies vinden basis in fysiologische processen in
hersenen. Menselijk gedrag door verschillende disciplines bestudeerd.
- Neurobiologen: proberen relatie te ontrafelen tussen psychologische functies en
hersenprocessen. “geen gedrag zonder brein” algemeen aanvaardbaar
- Neurobiologie: anatomie (normaal functioneren en ziekten van zenuwstelsel). Ziekten van
zenuwstelsel kunnen aanleiding geven tot diverse stoornissen.
2
, - Psychiatrie: “geen zwaar verstoord gedrag zonder verstoord brein”. Biologische psychiatrie
zoeken medicijnen die therapeutisch werken voor mentale stoornissen. In huidig psychiatrie
worden farmacotherapie (behandelen met geneesmiddelen) en psychotherapie (behandelen
dor psychotherapeut) als volwaardige, complementaire vormen van therapie gezien.
Motoriek: zenuwstelsel stuurt bewegingsapparaat aan. Spieren worden geactiveerd na een prikkel
afkomstig van zenuwstelsel. Letsels aan het bewegingsapparaat kunnen zorgen voor tijdelijke
motorische beperkingen. Motorische handicaps (bv: verlamming) zijn veelal het gevolg van
neurologische problematiek, omdat letsels gedeeltelijk of niet herstelbaar zijn.
Besturen organen: zenuwstelsel bestuurt ALLE organen (samen met endocriene systeem =
hormoonstelsel) dat alle condities van lichaam binnen grenzen behouden wordt zodat leven kan
verdergaan ( = behoudt van homeostase).
Zenuwstelsel regelt lichaamsprikkels via snelle reacties door zenuwimpulsen of zenuwprikkels.
Endocriene systeem reageert trager, maar daarom niet minder effectief door vrijstelling hormonen.
Functies zenuwstelsel
Kan verschillende taken uitvoeren door 3 basisfuncties.
Sensoriële functies: bestaat uit detecteren van informatie via receptoren, prikkels naar ruggenmerg
of hersenen sturen. De receptoren detecteren verschillende soorten prikkels (geur, licht, structuur,
…). Die prikkels kunnen komen uit omgeving of ons lichaam.
Integratieve functies: bestaat uit verwerken en bewaren van informatie, beslissingen nemen. Alle
psychologische functies gaan gepaard met integratie en gebeurd in centraal zenuwstelsel (hersenen,
ruggenmerg).
Motorische functies: zorgt dat beslissing wordt uitgevoerd via sturen van prikkels naar effectoren
(spieren en klieren) na integratie volgt gepaste motorische respons: kan bestaan uit samentrekken
skeletspieren (leidt tot gewilde bewegingen, kan leiden tot samentrekken gladde spieren of secretie
van klier in organen). Motoneuronen/prikkelafvoerende vervoeren informatie van centraal
zenuwstelsel naar spieren of klieren.
Informatieoverdracht
Zenuwstelsel bestaat uit miljarden zenuwcellen of neuronen en van nog meer neurogliacellen (of
kortweg neuroglia).
Neuronen/zenuwcellen: kunnen geprikkeld worden en zijn gespecialiseerd in opwekken en geleiden
van zenuwimpulsen. Voeren meest unieke functies uit zoals waarnemen, denken, herinneren,
controleren van de activiteit van spieren en klieren.
Neurogliacellen: moeten beschouwd worden als steuncellen die de neuronen ondersteunen, voeden
en beschermen.
Belangrijkste functie van een neuron is communiceren met andere neuronen. Aspecten van gedrag
verbonden aan werking van zenuwcellen. Maar als het fout loopt, is de oorzaak ook vaak verbonden
met de werking van die neuronen en hun ondersteuning bij het overbrengen van informatie. Zo zijn
schizofrenie en depressie te wijten aan neuronale afwijkingen.
3
, Neuroglia
Heeft een ondersteunende functie. Kleiner dan neuronen en 5 tot 50 keer meer aanwezig in
zenuwstelsel. Noodzakelijk voor goede werking van zenuwweefsel, geleiden geen prikkels. Er zijn
verschillende soorten neuroglia:
Schwanncellen: verantwoordelijk voor myelinisatie van axonen in perifeer zenuwstelsel.
Oligodendrocyten hebben dezelfde functie, maar dan in het centraal zenuwstelsel. Zorgen voor
prikkels in perifeer zenuwstelsel.
Astrocyten (stervormig): ondersteunen en beschermen van neuronen en constant houden
(homeostase) van extracellulair (buiten de cel) milieu. Ook rol in tot stand komen van de bloedhersen
barrière.
Microgliacellen: zorgen voor verdediging tegen indringers en ruimen dode neuronen op.
Ependymcellen: zorgen deels voor de productie van cerebrospinaal vocht (= vocht rond hersenen en
ruggenmerg: beschermt en dient als buffer bij schokken, bevat stoffen tegen virussen en infecties) en
helpt met circulatie van vocht. Ze lijnen de ventrikels van de hersenen af alsook het centrale kanaal
in het ruggenmerg.
Neuroglia behouden capaciteit tot celdeling. Meeste hersentumoren ontstaan vanuit ‘ontaarde’
neurogliacellen. Zijn vaak kwaadaardig en groeien snel, ze delen zich en vullen de ruimte die vroeger
door neuronen werd ingenomen.
Structuur neuronen
Grillige morfologie (bouw). Ze bestaan uit een cellichaam dat meestal meerdere bevat belangrijk
onderdeel van neuron!! Celkern omgeven door cytoplasma dat typische celorganellen bevat. 2 types
van uitlopers aan een neuron:
Dendriet: korte uitlopers die zich vertakken. Ze zijn prikkelaanvoerend: vangen prikkels op en
vervoeren ze in richting cellichaam.
Axonen/zenuwcellen: meestal langere, cilindervormige uitlopers die zich niet vertakken. Axonen zijn
meestal prikkelafvoerend, ze vervoeren prikkels weg van het cellichaam.
Axonen van meeste neuronen omgeven door myelineschade: bestaat uit verschillende lagen en is
opgebouwd uit eiwitten en vetten. Kortsluiting wordt vermeden door de myelineschade. Ontstaat
doordat types neurogliacellen zich rond het ‘naakte’ axon wikkelen. 2 soorten axonen:
Gemyeliniseerde axonen: waar myeline aanwezig is
Ongemyeliniseerde axonen: geen myeline aanwezig
Op sommige plaatsen myeline onderbroken = knopen van Ranvier: insnoering waar geen myeline is.
Als baby begint te praten is myeline gedeeltelijk ontwikkelt.
4
Anatomie en fysiologie
Anatomie (Grieks voor ‘opensnijden’) wetenschap van het bestuderen van inwendige en
uitwendige structuren en de fysieke relatie tussen lichaamsdelen
Fysiologie (Grieks voor ‘functioneren’) hoe lichaamsdelen werken. Onderscheidt tussen hoe
functioneren in rust en hoe functioneren in actie.
Mens als biologische organisme
Mensen behoren tot ‘homo sapiens’ die allemaal op dezelfde manier zijn opgebouwd.
Orgaanstelsel: altijd opgebouwd uit minstens 2 organen. De organen die behoren tot eenzelfde
orgaansysteem staan in voor een welbepaalde functie (bv: bloedcirculatie, ademhalen,…)
Organen: vervullen een bepaalde functie en zijn opgebouwd uit 2 of meer types weefsels die
samenwerken om een specifieke functie uit te voeren. (bv: spierweefsel die rol spelen bij beweging,…
bestaan uit: spierweefsel, bindweefsel, vetweefsel)
Weefsels: opgebouwd uit cellen van dezelfde soort. Deze cellen zijn zodanig in het weefsel
gerangschikt dat het weefsel zijn functie kan uitoefenen. (bv: in het skeletspierweefsel liggen cellen
parallel zodat ze kunnen samentrekken)
Cellen: alle cellen in ons lichaam
zijn gelijkaardig van
samenstelling en werking. Ze zijn
afkomstig van 1 cel. In menselijk
lichaam ± 200 verschillende
celtypes met specifieke bouw en
functies. Ze brengen via poriën
stoffen naar binnen en buiten.
Bevat celorganellen.
Celorganellen: in het cytoplasma aanwezig
- centriool: nodig voor celdeling
- ribosomen: erfelijke code omzetten in lichaamseigenschappen
- mitochondriën: zorgt voor energie en bezit deeltje DNA (mitochondriaal-DNA)
1
,Celkern: omringd door kernmembraan. !!!Het vormen van cellen afhankelijk van functie.!!! Bezit
grootste deel DNA.
Stamcellen: cellen die nog geen functie hebben
- omnistamcellen
- pluristamcellen: kunnen gedoneerd worden voor mensen met aandoeningen
Leukemie = teveel witte bloedcellen en het te snel aanmaken dat ze de rode verdringen
stamcellen worden dan bloedcellen? Als lichaam deze verdringt is het gevaarlijk.
Moleculen: deeltjes waaruit cellen zijn opgebouwd
Koolstofverbindingen (organische verbindingen) liggen aan de basis van het leven: nucleïnezuren
(DNA,RNA), eiwitten, koolhydraten en vetten. Anorganische verbindingen (zouten) komen in het
lichaam voor in opgeloste vorm (bv: natrium, kalium) of in vaste vorm (bv: calcium ter hoogte van de
botten).
Taal van de biologie
Anatomische gebieden
- Anterieur = de voorkant
- Ventraal = de buikzijde (synoniem voor anterieur)
- Posterieur = de achterzijde
- Dorsaal = meer naar de rug gelegen (synoniem voor posterieur)
- Craniaal = in de richting van het hoofd/schedel
- Superieur = boven, hoger
- Caudaal = in de richting van de staart/stuit
- Inferieur = onder, lager
- Mediaal = (naar) het midden van het lichaam (lengteas)
- Lateraal = (naar) de zijkant van het lichaam
- Proximaal = dichtbij de romp, in de richting van het aanhechtingspunt
- Distaal = weg van de romp, weg van een aanhechtingspunt
Termen om vlakken van doorsnede te benoemen:
- Evenwijdig met de lengteas
o Sagittaal = scheidt linker en rechtergedeelte
o Midsagittaal = scheidt linker en rechtergedeelte precies doormidden
o Frontaal = scheidt ventraal en dorsaal gedeelte
- Loodrecht op lengteas
o Transversaal = scheidt bovenste en onderste gedeelte
Belang van zenuwstelsel
Dankzij het zenuwstelsel kunnen we waarnemen, denken, ervaren we emoties en nemen we
beslissingen. bijdrage tot basis van menselijke gedrag (ook hormoonstelsel)
Hogere functies: de hogere/unieke menselijke functies vinden basis in fysiologische processen in
hersenen. Menselijk gedrag door verschillende disciplines bestudeerd.
- Neurobiologen: proberen relatie te ontrafelen tussen psychologische functies en
hersenprocessen. “geen gedrag zonder brein” algemeen aanvaardbaar
- Neurobiologie: anatomie (normaal functioneren en ziekten van zenuwstelsel). Ziekten van
zenuwstelsel kunnen aanleiding geven tot diverse stoornissen.
2
, - Psychiatrie: “geen zwaar verstoord gedrag zonder verstoord brein”. Biologische psychiatrie
zoeken medicijnen die therapeutisch werken voor mentale stoornissen. In huidig psychiatrie
worden farmacotherapie (behandelen met geneesmiddelen) en psychotherapie (behandelen
dor psychotherapeut) als volwaardige, complementaire vormen van therapie gezien.
Motoriek: zenuwstelsel stuurt bewegingsapparaat aan. Spieren worden geactiveerd na een prikkel
afkomstig van zenuwstelsel. Letsels aan het bewegingsapparaat kunnen zorgen voor tijdelijke
motorische beperkingen. Motorische handicaps (bv: verlamming) zijn veelal het gevolg van
neurologische problematiek, omdat letsels gedeeltelijk of niet herstelbaar zijn.
Besturen organen: zenuwstelsel bestuurt ALLE organen (samen met endocriene systeem =
hormoonstelsel) dat alle condities van lichaam binnen grenzen behouden wordt zodat leven kan
verdergaan ( = behoudt van homeostase).
Zenuwstelsel regelt lichaamsprikkels via snelle reacties door zenuwimpulsen of zenuwprikkels.
Endocriene systeem reageert trager, maar daarom niet minder effectief door vrijstelling hormonen.
Functies zenuwstelsel
Kan verschillende taken uitvoeren door 3 basisfuncties.
Sensoriële functies: bestaat uit detecteren van informatie via receptoren, prikkels naar ruggenmerg
of hersenen sturen. De receptoren detecteren verschillende soorten prikkels (geur, licht, structuur,
…). Die prikkels kunnen komen uit omgeving of ons lichaam.
Integratieve functies: bestaat uit verwerken en bewaren van informatie, beslissingen nemen. Alle
psychologische functies gaan gepaard met integratie en gebeurd in centraal zenuwstelsel (hersenen,
ruggenmerg).
Motorische functies: zorgt dat beslissing wordt uitgevoerd via sturen van prikkels naar effectoren
(spieren en klieren) na integratie volgt gepaste motorische respons: kan bestaan uit samentrekken
skeletspieren (leidt tot gewilde bewegingen, kan leiden tot samentrekken gladde spieren of secretie
van klier in organen). Motoneuronen/prikkelafvoerende vervoeren informatie van centraal
zenuwstelsel naar spieren of klieren.
Informatieoverdracht
Zenuwstelsel bestaat uit miljarden zenuwcellen of neuronen en van nog meer neurogliacellen (of
kortweg neuroglia).
Neuronen/zenuwcellen: kunnen geprikkeld worden en zijn gespecialiseerd in opwekken en geleiden
van zenuwimpulsen. Voeren meest unieke functies uit zoals waarnemen, denken, herinneren,
controleren van de activiteit van spieren en klieren.
Neurogliacellen: moeten beschouwd worden als steuncellen die de neuronen ondersteunen, voeden
en beschermen.
Belangrijkste functie van een neuron is communiceren met andere neuronen. Aspecten van gedrag
verbonden aan werking van zenuwcellen. Maar als het fout loopt, is de oorzaak ook vaak verbonden
met de werking van die neuronen en hun ondersteuning bij het overbrengen van informatie. Zo zijn
schizofrenie en depressie te wijten aan neuronale afwijkingen.
3
, Neuroglia
Heeft een ondersteunende functie. Kleiner dan neuronen en 5 tot 50 keer meer aanwezig in
zenuwstelsel. Noodzakelijk voor goede werking van zenuwweefsel, geleiden geen prikkels. Er zijn
verschillende soorten neuroglia:
Schwanncellen: verantwoordelijk voor myelinisatie van axonen in perifeer zenuwstelsel.
Oligodendrocyten hebben dezelfde functie, maar dan in het centraal zenuwstelsel. Zorgen voor
prikkels in perifeer zenuwstelsel.
Astrocyten (stervormig): ondersteunen en beschermen van neuronen en constant houden
(homeostase) van extracellulair (buiten de cel) milieu. Ook rol in tot stand komen van de bloedhersen
barrière.
Microgliacellen: zorgen voor verdediging tegen indringers en ruimen dode neuronen op.
Ependymcellen: zorgen deels voor de productie van cerebrospinaal vocht (= vocht rond hersenen en
ruggenmerg: beschermt en dient als buffer bij schokken, bevat stoffen tegen virussen en infecties) en
helpt met circulatie van vocht. Ze lijnen de ventrikels van de hersenen af alsook het centrale kanaal
in het ruggenmerg.
Neuroglia behouden capaciteit tot celdeling. Meeste hersentumoren ontstaan vanuit ‘ontaarde’
neurogliacellen. Zijn vaak kwaadaardig en groeien snel, ze delen zich en vullen de ruimte die vroeger
door neuronen werd ingenomen.
Structuur neuronen
Grillige morfologie (bouw). Ze bestaan uit een cellichaam dat meestal meerdere bevat belangrijk
onderdeel van neuron!! Celkern omgeven door cytoplasma dat typische celorganellen bevat. 2 types
van uitlopers aan een neuron:
Dendriet: korte uitlopers die zich vertakken. Ze zijn prikkelaanvoerend: vangen prikkels op en
vervoeren ze in richting cellichaam.
Axonen/zenuwcellen: meestal langere, cilindervormige uitlopers die zich niet vertakken. Axonen zijn
meestal prikkelafvoerend, ze vervoeren prikkels weg van het cellichaam.
Axonen van meeste neuronen omgeven door myelineschade: bestaat uit verschillende lagen en is
opgebouwd uit eiwitten en vetten. Kortsluiting wordt vermeden door de myelineschade. Ontstaat
doordat types neurogliacellen zich rond het ‘naakte’ axon wikkelen. 2 soorten axonen:
Gemyeliniseerde axonen: waar myeline aanwezig is
Ongemyeliniseerde axonen: geen myeline aanwezig
Op sommige plaatsen myeline onderbroken = knopen van Ranvier: insnoering waar geen myeline is.
Als baby begint te praten is myeline gedeeltelijk ontwikkelt.
4