Hoofdstuk 1 Vraag en aanbod
———————————————————————————————————————————
Markten
Een markt brengt vragers en aanbieders van een product bij elkaar.
—> hier komt een bepaalde prijs tot stand
- Goederen / dienstenmarkt
- arbeidsmarkt
- vermogensmarkt
- valutamarkt
CBS onderzoekt aan welke producten Nederlanders hun geld uitgeven.
—> dit vormt voor aanbieders de omzet (totale opbrengst)
Afzet = het aantal producten dat een bedrijf verkoopt (q)
Verkoopprijs = het bedrag waarvoor een product verhandeld wordt.
Omzet = p x q
Hoofdstuk 2 Vraag en aanbod
———————————————————————————————————————————
Marktmodellen
Consumentengedrag = betalingsbereidheid Qv = -0,5P + 2500
—> Als de prijs daalt, zijn meer mensen bereid het
product te kopen.
prijs (P)
in euro’s
Producentengedrag = leveringsbereidheid Qa = 0,5P - 500
—> Als de prijs stijgt zijn meer bedrijven in staat /
bereid het product te produceren.
1. Bereken eerst de nulpunten van Qv
P = 0 —> -0.5 x 0 + 2500
-0.5P + 2500 = 0
2. Teken dan het assenstelsel en verdeel de assen op
basis van die nulpunten hoeveelheid (Q)
3. Teken de vraaglijn X 1.000 stuks
4. Bereken het startgetal van de aanbodlijn
0.5P - 500 = 0
5. Bereken met een handig gekozen prijs nóg een aangeboden hoeveelheid
P = 4000 —> 0.5 x 4000 - 500
6. Teken de aanbodlijn
7. Controleer eventueel met een berekening de evenwichtsprijs
Qv = Qa
Veranderingen vraagfunctie:
- Langs de lijn: prijsveranderingen
- Van de lijn: links of rechts, door:
- Verandering behoeften
- Verandering aantal consumenten
- Verandering inkomen
- Verandering prijs van andere goederen
, ———————————————————————————————————————————
Collectie vraagfunctie
= optelling van alle individuele
vraagfuncties
—> geeft verband weer tussen
prijs en aanbod van alle mogelijke
kopers
Samen te stellen door individuele
vraaglijnen bij elkaar op te tellen
—> bij collectieve vraagfunctie is
ceteris-patribusvoorwaarde (alle
factoren die invloed hebben,
blijven gelijk)
———————————————————————————————————————————
Elasticiteit
Elasticiteit = gevolg
______
oorzaak
Als er 1 P is gegeven, verzin zelf de andere P!!
Prijselasticiteit van vraag Kruiselingse prijselasticiteit Inkomenselasticiteit
Ev = procentuele Ek = procentuele Ey = procentuele
verandering van qv verandering van qv verandering van qv
___________________ product 1 __________________
procentuele ___________________ procentuele
verandering van p procentuele verandering van
verandering van p besteedbaar inkomen
—> negatief product 2
Normale goederen: Y stijgt,
|Ev| > 1 : elastisch (luxe Substitutiegoederen = q stijgt —> Ey = +
goederen) goederen die elkaar
|Ev| < 1: inelastisch vervangen —> Ek = + Inferieure goederen : Y
(primaire goederen) stijgt, q daalt —> Ey = -
|Ev| = 0 : volkomen Complementairegoederen
inelastisch = goederen die elkaar Luxe inkomen:
aanvullen —> Ek = - drempelinrkomen (pas
Als de prijs met 1% stijgt, vanaf bepaald inkomen)
dan daalt de vraag met ..% Als de p(2) met 1% stijgt,
dan daalt/stijgt q(1) met .% Verzadigingsinkomen :
vanaf bepaald Y stijgt q
niet meer als Y stijgt
Als Y met 1% stijgt dan
daalt/stijgt q met … %
———————————————————————————————————————————
Markten
Een markt brengt vragers en aanbieders van een product bij elkaar.
—> hier komt een bepaalde prijs tot stand
- Goederen / dienstenmarkt
- arbeidsmarkt
- vermogensmarkt
- valutamarkt
CBS onderzoekt aan welke producten Nederlanders hun geld uitgeven.
—> dit vormt voor aanbieders de omzet (totale opbrengst)
Afzet = het aantal producten dat een bedrijf verkoopt (q)
Verkoopprijs = het bedrag waarvoor een product verhandeld wordt.
Omzet = p x q
Hoofdstuk 2 Vraag en aanbod
———————————————————————————————————————————
Marktmodellen
Consumentengedrag = betalingsbereidheid Qv = -0,5P + 2500
—> Als de prijs daalt, zijn meer mensen bereid het
product te kopen.
prijs (P)
in euro’s
Producentengedrag = leveringsbereidheid Qa = 0,5P - 500
—> Als de prijs stijgt zijn meer bedrijven in staat /
bereid het product te produceren.
1. Bereken eerst de nulpunten van Qv
P = 0 —> -0.5 x 0 + 2500
-0.5P + 2500 = 0
2. Teken dan het assenstelsel en verdeel de assen op
basis van die nulpunten hoeveelheid (Q)
3. Teken de vraaglijn X 1.000 stuks
4. Bereken het startgetal van de aanbodlijn
0.5P - 500 = 0
5. Bereken met een handig gekozen prijs nóg een aangeboden hoeveelheid
P = 4000 —> 0.5 x 4000 - 500
6. Teken de aanbodlijn
7. Controleer eventueel met een berekening de evenwichtsprijs
Qv = Qa
Veranderingen vraagfunctie:
- Langs de lijn: prijsveranderingen
- Van de lijn: links of rechts, door:
- Verandering behoeften
- Verandering aantal consumenten
- Verandering inkomen
- Verandering prijs van andere goederen
, ———————————————————————————————————————————
Collectie vraagfunctie
= optelling van alle individuele
vraagfuncties
—> geeft verband weer tussen
prijs en aanbod van alle mogelijke
kopers
Samen te stellen door individuele
vraaglijnen bij elkaar op te tellen
—> bij collectieve vraagfunctie is
ceteris-patribusvoorwaarde (alle
factoren die invloed hebben,
blijven gelijk)
———————————————————————————————————————————
Elasticiteit
Elasticiteit = gevolg
______
oorzaak
Als er 1 P is gegeven, verzin zelf de andere P!!
Prijselasticiteit van vraag Kruiselingse prijselasticiteit Inkomenselasticiteit
Ev = procentuele Ek = procentuele Ey = procentuele
verandering van qv verandering van qv verandering van qv
___________________ product 1 __________________
procentuele ___________________ procentuele
verandering van p procentuele verandering van
verandering van p besteedbaar inkomen
—> negatief product 2
Normale goederen: Y stijgt,
|Ev| > 1 : elastisch (luxe Substitutiegoederen = q stijgt —> Ey = +
goederen) goederen die elkaar
|Ev| < 1: inelastisch vervangen —> Ek = + Inferieure goederen : Y
(primaire goederen) stijgt, q daalt —> Ey = -
|Ev| = 0 : volkomen Complementairegoederen
inelastisch = goederen die elkaar Luxe inkomen:
aanvullen —> Ek = - drempelinrkomen (pas
Als de prijs met 1% stijgt, vanaf bepaald inkomen)
dan daalt de vraag met ..% Als de p(2) met 1% stijgt,
dan daalt/stijgt q(1) met .% Verzadigingsinkomen :
vanaf bepaald Y stijgt q
niet meer als Y stijgt
Als Y met 1% stijgt dan
daalt/stijgt q met … %