Biologie CE: Erfelijkheid en evolutie
Erfelijkheidsleer
Erfelijkheidsleer
• De wetenschap die onderzoekt hoe eigenschappen overerven.
• Belangrijk want:
o zo kan men meer te weten komen over erfelijke ziekten.
▪ Betere manieren vinden om deze te behandelen.
▪ Afwijkingen voor de geboorte opsporen met bijvoorbeeld:
▪ vlokkentest;
▪ vruchtwaterpunctie.
Erfelijke eigenschappen
Chromosomen
• Erfelijke eigenschappen worden bepaald door de chromosomen.
• Chromosomen
o Zitten in de kern van de cel.
o Bestaan voor het belangrijkste deel uit DNA.
▪ DNA is bij alle organismen op dezelfde manier opgebouwd.
o Komen in paren voor.
▪ Iedere lichaamscel cel heeft twee sets chromosomen.
▪ Eén set afkomstig van vader, één afkomstig van moeder.
▪ In geslachtscellen (eicel en zaadcel) zit maar één set: het halve aantal.
o Chromosomen bestaan uit genen.
▪ Gen
▪ Stukje van het DNA dat de informatie voor de vorming van een bepaald
erfelijke eigenschap bevat.
▪ Voor iedere erfelijke eigenschap zitten in de cel twee genen.
▪ Eén gen afkomstig van vader, één afkomstig van moeder.
• De mens heeft in de lichaamscellen 23 paar chromosomen (dus totaal 46 chromosomen).
o 22 paar zijn bij de man en de vrouw hetzelfde.
o Paar 23 zijn de geslachtschromosomen (vanaf blz. 8).
▪ Zo genoemd omdat het "paar":
▪ bij de uit man een X-chromosoom en een Y chromosoom bestaat (XY)
en
▪ bij de vrouw uit twee X-chromosomen (XX).
• Een zaadcel bevat 23 chromosomen:
o 22 "gewone" chromosomen en een X- chromosoom
of
22 "gewone" chromosomen en een Y- chromosoom.
• Een eicel bevat 23 chromosomen:
o 22 "gewone" chromosomen en een X- chromosoom.
• De bevruchte eicel heeft weer 46 chromosomen (23 paar).
o 22 paar + XX --> meisje
of
22 paar + XY --> jongen.
Celdeling
, Mitose en meiose
• Gewone celdeling voor groei en herstel.
• Er ontstaan twee cellen met:
o hetzelfde aantal chromosomen en
o precies dezelfde chromosomen als de oorspronkelijke cel.
Voorbeeld
▪ Lichaamscel van de mens heeft 46 chromosomen.
▪ Na de mitose ontstaan twee cellen met 46 chromosomen.
Verloop van de mitose
• Van ieder chromosoom wordt een kopie gemaakt.
o De kopieën blijven aan elkaar vastzitten.
• De chromosomen worden korter en dikker.
o Daardoor zichtbaar met een microscoop.
• De chromosomen gaan naast elkaar in het middenvlak van de cel liggen.
• Met trekdraden worden de kopieën uit elkaar getrokken.
o Een naar de ene kant van de cel, een naar de andere kant.
• De chromosomen worden weer onzichtbaar.
• Er wordt een celmembraan gevormd.
• Er zijn twee cellen ontstaan.
Meiose (reductiedeling)
• Bij de vorming van geslachtscellen (eicel en zaadcel).
• De gevormde cellen krijgen het halve aantal chromosomen (n).
o Nodig voor de bevruchting.
Voorbeeld
▪ eicel (23 chromosomen) + zaadcel (23 chromosomen) --> bevruchte eicel (46
chromosomen).
Verloop van de meiose
• Meiose 1
• Van ieder chromosoom wordt een kopie gemaakt.
o De kopieën blijven aan elkaar vastzitten.
• De chromosomen worden korter en dikker.
• De chromosomen met dezelfde genen gaan tegenover elkaar in het middenvlak van de cel liggen.
• Met trekdraden worden de chromosomen uit elkaar getrokken.
o Een naar de ene kant van de cel, een naar de andere kant.
o De kopieën blijven nog aan elkaar vastzitten.
• Er wordt een celmembraan gevormd.
• Er zijn twee cellen ontstaan.
o De chromosomen zijn verdeeld.
o Maar ieder chromosoom bestaat nog uit twee delen.
• Meiose 2
o De kopiën moeten nog uit elkaar getrokken worden.
o Gaat op dezelfde manier als de mitose.
• De chromosomen gaan naast elkaar in het middenvlak van de cel liggen.
• Met trekdraden worden de kopiën uit elkaar getrokken.
o Een naar de ene kant van de cel, een naar de andere kant.
• De chromosomen worden weer onzichtbaar.
• Er wordt een celmembraan gevormd.
Erfelijkheidsleer
Erfelijkheidsleer
• De wetenschap die onderzoekt hoe eigenschappen overerven.
• Belangrijk want:
o zo kan men meer te weten komen over erfelijke ziekten.
▪ Betere manieren vinden om deze te behandelen.
▪ Afwijkingen voor de geboorte opsporen met bijvoorbeeld:
▪ vlokkentest;
▪ vruchtwaterpunctie.
Erfelijke eigenschappen
Chromosomen
• Erfelijke eigenschappen worden bepaald door de chromosomen.
• Chromosomen
o Zitten in de kern van de cel.
o Bestaan voor het belangrijkste deel uit DNA.
▪ DNA is bij alle organismen op dezelfde manier opgebouwd.
o Komen in paren voor.
▪ Iedere lichaamscel cel heeft twee sets chromosomen.
▪ Eén set afkomstig van vader, één afkomstig van moeder.
▪ In geslachtscellen (eicel en zaadcel) zit maar één set: het halve aantal.
o Chromosomen bestaan uit genen.
▪ Gen
▪ Stukje van het DNA dat de informatie voor de vorming van een bepaald
erfelijke eigenschap bevat.
▪ Voor iedere erfelijke eigenschap zitten in de cel twee genen.
▪ Eén gen afkomstig van vader, één afkomstig van moeder.
• De mens heeft in de lichaamscellen 23 paar chromosomen (dus totaal 46 chromosomen).
o 22 paar zijn bij de man en de vrouw hetzelfde.
o Paar 23 zijn de geslachtschromosomen (vanaf blz. 8).
▪ Zo genoemd omdat het "paar":
▪ bij de uit man een X-chromosoom en een Y chromosoom bestaat (XY)
en
▪ bij de vrouw uit twee X-chromosomen (XX).
• Een zaadcel bevat 23 chromosomen:
o 22 "gewone" chromosomen en een X- chromosoom
of
22 "gewone" chromosomen en een Y- chromosoom.
• Een eicel bevat 23 chromosomen:
o 22 "gewone" chromosomen en een X- chromosoom.
• De bevruchte eicel heeft weer 46 chromosomen (23 paar).
o 22 paar + XX --> meisje
of
22 paar + XY --> jongen.
Celdeling
, Mitose en meiose
• Gewone celdeling voor groei en herstel.
• Er ontstaan twee cellen met:
o hetzelfde aantal chromosomen en
o precies dezelfde chromosomen als de oorspronkelijke cel.
Voorbeeld
▪ Lichaamscel van de mens heeft 46 chromosomen.
▪ Na de mitose ontstaan twee cellen met 46 chromosomen.
Verloop van de mitose
• Van ieder chromosoom wordt een kopie gemaakt.
o De kopieën blijven aan elkaar vastzitten.
• De chromosomen worden korter en dikker.
o Daardoor zichtbaar met een microscoop.
• De chromosomen gaan naast elkaar in het middenvlak van de cel liggen.
• Met trekdraden worden de kopieën uit elkaar getrokken.
o Een naar de ene kant van de cel, een naar de andere kant.
• De chromosomen worden weer onzichtbaar.
• Er wordt een celmembraan gevormd.
• Er zijn twee cellen ontstaan.
Meiose (reductiedeling)
• Bij de vorming van geslachtscellen (eicel en zaadcel).
• De gevormde cellen krijgen het halve aantal chromosomen (n).
o Nodig voor de bevruchting.
Voorbeeld
▪ eicel (23 chromosomen) + zaadcel (23 chromosomen) --> bevruchte eicel (46
chromosomen).
Verloop van de meiose
• Meiose 1
• Van ieder chromosoom wordt een kopie gemaakt.
o De kopieën blijven aan elkaar vastzitten.
• De chromosomen worden korter en dikker.
• De chromosomen met dezelfde genen gaan tegenover elkaar in het middenvlak van de cel liggen.
• Met trekdraden worden de chromosomen uit elkaar getrokken.
o Een naar de ene kant van de cel, een naar de andere kant.
o De kopieën blijven nog aan elkaar vastzitten.
• Er wordt een celmembraan gevormd.
• Er zijn twee cellen ontstaan.
o De chromosomen zijn verdeeld.
o Maar ieder chromosoom bestaat nog uit twee delen.
• Meiose 2
o De kopiën moeten nog uit elkaar getrokken worden.
o Gaat op dezelfde manier als de mitose.
• De chromosomen gaan naast elkaar in het middenvlak van de cel liggen.
• Met trekdraden worden de kopiën uit elkaar getrokken.
o Een naar de ene kant van de cel, een naar de andere kant.
• De chromosomen worden weer onzichtbaar.
• Er wordt een celmembraan gevormd.