Biologie CE: Levenscyslus planten
Geslachtelijke voortplanting
Levenscyclus planten
• Kieming zaad
o Zaad ontkiemt als de omstandigheden goed zijn.
▪ Nodig:
▪ warmte
▪ water
▪ lucht
▪ Voedingsstoffen heeft het zaad zelf.
o Kiempje groeit uit tot een plantje.
▪ Gebruikt het reservevoedsel uit het zaad tot:
▪ het boven de grond komt;
▪ het zelf bladeren heeft.
▪ Dan kan het zelf voedsel maken (fotosynthese).
• Kiemplantje groeit uit tot een plant.
• Plant gaat bloeien.
o In de stamper worden de eicellen gemaakt.
▪ In ieder zaadbeginsel zit één eicel.
o Meeldraad maakt stuifmeelkorrels.
• Bloem wordt bestoven.
o Stuifmeel wordt overgebracht naar de stempel.
▪ Moet terecht komen op een bloem van dezelfde soort.
o Stuifmeelkorrel groeit naar het vruchtbeginsel.
• Bevruchting
o De kern van de stuifmeelkorrel smelt samen met de eicel.
o Uit de bevruchte eicel groeit een nakomeling (het kiempje).
o Zaadbeginsel groeit uit tot zaad.
o Uit het vruchtbeginsel groeit de vrucht.
• Zaad komt in de grond --> kieming.
Hoe planten overwinteren
• Als zaad.
o Eenjarige planten kiemen in het voorjaar en gaan dood in de herfst/winter.
o Hun zaad overwintert.
• Alleen de bovengrondse delen sterven af.
o Wortels blijven leven.
▪ Wortels bevatten reservevoedsel.
▪ Het volgende jaar groeit de plant weer uit.
• Gewoon boven de grond.
o Ze laten wel hun bladeren vallen.
Bijvoorbeeld: loofbomen.
o Met bladeren.
Bijvoorbeeld: naadbomen.
Geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting
Geslachtelijke voortplanting
• Er worden mannelijk en vrouwelijke geslachtscellen gevormd (door meiose).
o Een mannelijke geslachtscel smelt samen met een vrouwelijke geslachtscel.
▪ Bevruchting vindt plaats.
Geslachtelijke voortplanting
Levenscyclus planten
• Kieming zaad
o Zaad ontkiemt als de omstandigheden goed zijn.
▪ Nodig:
▪ warmte
▪ water
▪ lucht
▪ Voedingsstoffen heeft het zaad zelf.
o Kiempje groeit uit tot een plantje.
▪ Gebruikt het reservevoedsel uit het zaad tot:
▪ het boven de grond komt;
▪ het zelf bladeren heeft.
▪ Dan kan het zelf voedsel maken (fotosynthese).
• Kiemplantje groeit uit tot een plant.
• Plant gaat bloeien.
o In de stamper worden de eicellen gemaakt.
▪ In ieder zaadbeginsel zit één eicel.
o Meeldraad maakt stuifmeelkorrels.
• Bloem wordt bestoven.
o Stuifmeel wordt overgebracht naar de stempel.
▪ Moet terecht komen op een bloem van dezelfde soort.
o Stuifmeelkorrel groeit naar het vruchtbeginsel.
• Bevruchting
o De kern van de stuifmeelkorrel smelt samen met de eicel.
o Uit de bevruchte eicel groeit een nakomeling (het kiempje).
o Zaadbeginsel groeit uit tot zaad.
o Uit het vruchtbeginsel groeit de vrucht.
• Zaad komt in de grond --> kieming.
Hoe planten overwinteren
• Als zaad.
o Eenjarige planten kiemen in het voorjaar en gaan dood in de herfst/winter.
o Hun zaad overwintert.
• Alleen de bovengrondse delen sterven af.
o Wortels blijven leven.
▪ Wortels bevatten reservevoedsel.
▪ Het volgende jaar groeit de plant weer uit.
• Gewoon boven de grond.
o Ze laten wel hun bladeren vallen.
Bijvoorbeeld: loofbomen.
o Met bladeren.
Bijvoorbeeld: naadbomen.
Geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting
Geslachtelijke voortplanting
• Er worden mannelijk en vrouwelijke geslachtscellen gevormd (door meiose).
o Een mannelijke geslachtscel smelt samen met een vrouwelijke geslachtscel.
▪ Bevruchting vindt plaats.