Algemene kenmerken zintuigen
Zintuig
• Neemt veranderingen in de omgeving (prikkels) waar.
o Zintuig zet prikkels om in elektrische stroompjes (impulsen).
o De impulsen gaan via gevoelszenuwen naar de hersenen.
▪ Daar verwerk je het en wordt jij je bewust van de waarneming.
• Elk zintuig is gevoelig voor andere prikkels.
o Adequate prikkel.
Voorbeelden
▪ Oog: gevoelig voor licht.
▪ Oor: gevoelig voor geluid.
▪ Neus: gevoelig voor geur
▪ Tong: gevoelig voor smaakstoffen
• Prikkels worden niet altijd waargenomen.
o Prikkel moet sterk genoeg zijn, wordt anders niet waargenomen door een zintuig.
▪ Moet boven een bepaalde drempelwaarde liggen.
▪ Zwakke prikkel onder de drempelwaarde --> geen impulsen --> je neemt niets waar.
Voorbeeld
▪ Een paar korrels suiker in de thee proef je niet, maar een klontje suiker wel.
o Prikkel die er voortdurend is, neem je niet meer waar.
▪ Dat heet gewenning (je went er aan).
▪ Het zintuig geeft dan geen impulsen meer door.
Voorbeeld
▪ Als je een stal binnenkomt vind je misschien dat het stinkt, maar na enige
tijd ruik je het niet meer.
o De hersenen kunnen de informatie selecteren.
▪ Niet alle prikkels zijn even belangrijk
▪ Afhankelijk van wat je op een bepaald moment (waar jij je op concentreert).
▪ De motivatie voor bepaalde informatie kan verschillen.
• Inwendige zintuigen
o Nemen veranderingen in je lichaam (inwendige prikkels) waar.
▪ Daarmee worden lichaamsfunctie geregeld.
Voorbeelden
▪ De lichaamstemperatuur wordt te hoog --> je gaat onder andere zweten -->
je koelt af.
▪ Je verbruikt veel zuurstof --> je gaat sneller ademhalen.
Het oog
Je moet delen van de ogen in afbeeldingen kunnen aanwijzen.
Functie onderdelen
• Wenkbrauw
o Voorkomt dat zweet vanaf het voorhoofd in de ogen loopt.
• Wimpers
o Houden vuil tegen.
• Traanklier
o Maken traanvocht.
▪ Spoelt stof weg.
▪ Oogleden verspreiden het traanvocht over de oogbol.
▪ Voorkomt dat het oog uitdroogt.
o Traanvocht wordt afgevoerd door de traanbuis.