Examenvoorbereiding
Nederlands 2
1. Literaire competenties
1.1. Competenties
1.1.1. Leerdoelen
- verschillen tussen sprookjes en fantasieboeken uitleggen vanuit narratologisch
perspectief.
- betekenislagen uit opgegeven sprookjes en fantasieboeken achterhalen.
- het verschil tussen cultuur-, volksprookjes en hedendaagse
sprookjesbewerkingen toelichten.
- de moeilijkheidsgraad van een verhaalelement inschatten volgens de
leeservaringsschaal.
- zinvolle activiteiten geven om in de lagere school rond literaire competentie te
werken.
- de essentie van een auteurslezing achterhalen.
1.2. Verschil tussen leesbevordering en literaire
competentie
1.2.1. Definitie lezen
- Lezen = leesplezier x leestechniek x leesbegrip
- Leesplezier = genieten/plezier beleven aan zelfstandig lezen
- Literaire competentie = de grammatica van de literatuur
- Leesbevordering = samen aan literaire competenties werken
1.2.2. Wanneer is een leerling literair component
- Wegwijs in aanbod boeken
- Kent de kenmerken van literaire teksten
- Hij kan de kenmerken beargumenteren
,1.3. Overzicht literaire genres
1.3.1. Geef de literaire genres voor fictionele
teksten
1.3.2. Geef de 3 hoofdgenres
- Realistische genres = Alledaagse, herkenbare situaties
o Detectiveverhaal
Spannend
Misdrijf ophelderen
o Realistisch verhaal
Hier-en-nu
Probleem/psychologisch onderwerp
o Verhaal over andere culturen
Speelt zich af in een ver land/westerse context
o Historisch verhaal
Belangrijke gebeurtenis uit het verleden
o Oorlogsverhaal
Oorlog
- Fantastische genres =Zaken die in de echte wereld niet kunnen gebeuren
o Fantasieverhaal
Vreemde wereld
Sprookjesachtige personages (zelf verwonderd)
o Sprookjes
Vaste structuur
Wonderlijke wereld
, Personages normaal beschouwd
o Griezelverhaal
Spannend
Griezelige wezens
o Sciencefiction
Toekomst
o Mythe
Oude cultuur
Goden, vreemde wezens en helden
Antwoord geven op grondproblemen van de mens
- Gemengde genres = Mengvorm van realistisch en fantastisch
o Dierenverhalen
Realistisch = dieren die leven als dieren, maar kunnen spreken en
denken
Fantastisch = dieren die leven als mensen
1.3.3. Oefening
- Cursus pagina 15-18
1.4. Verhaaltechnische aspecten op studentniveau
1.4.1. Uit welke elementen is een verhaal
opgebouwd
- Thema
- Boodschap
- Verhaalopbouw
- Vertelperspectief
- Tijd
- Plaats en ruimte
- Personages
- En verwijzingen
1.4.2. Verhaalopbouw
- Vierdelige structuur
- Zevendelige structuur
- Cirkelverhaal
o Kan met klassieke structuur
o Einde van verhaal is zelfde als begin
o Vb: pagina 20)
- Raamvertelling
o Omlijsting voor andere verhalen
o Meerdere, aparte losse verhalen ingelast die niets met elkaar te maken
hebben, maar er is 1 overkoepelend geheel
o LET OP! DIT IS NIET JUIST!
Terugblikken op gebeurtenissen
, o Vb: pagina 21)
1.4.3. Vertelperspectief
- Alwetende verteller/auctoriële verteller
o Zweeft boven de verhalen
o Kent heden, verleden en toekomst
o Spanning opbouwen
o Mening geven
- Ik-verteller
o Standpunt 1 personage
o Ik-vorm
o Belevende-ik
Beleeft het met het figuur
o Vetellende-ik
Verteld gebeurtenissen van in het verleden
Neemt deel aan het verhaal
o Meervoudig ik-perspectief
Elke hoofdstuk is een naam
- Personele verteller
o Standpunt 1 persoon
o Hij-zij vorm
o Hij-zij-vorm verwisselen in ik-vorm zonder dat inhoud veranderd
o Enkelvoudig personeel perspectief
1 personage in hij/zij-vorm
Meerdere personages in hij/zij-vorm
1.4.4. Oefening
- Cursus pagina 25
1.4.5. Tijd
1.4.5.1. Tijd van de handeling
- Tijdvlak waarin het verhaal zich afspeelt
1.4.5.2. Grammaticale tijd
- Werkwoordsvormen geven de grammaticale tijd aan
1.4.5.3. Tijdsduur: verteltijd
- Verteltijd = tijd die de lezer nodig heeft om het verhaal te lezen
1.4.5.4. Tijdsduur: vertelde tijd
- Vertelde tijd =tijdspanne die in een verhaal in zijn geheel wordt overbrugd
Nederlands 2
1. Literaire competenties
1.1. Competenties
1.1.1. Leerdoelen
- verschillen tussen sprookjes en fantasieboeken uitleggen vanuit narratologisch
perspectief.
- betekenislagen uit opgegeven sprookjes en fantasieboeken achterhalen.
- het verschil tussen cultuur-, volksprookjes en hedendaagse
sprookjesbewerkingen toelichten.
- de moeilijkheidsgraad van een verhaalelement inschatten volgens de
leeservaringsschaal.
- zinvolle activiteiten geven om in de lagere school rond literaire competentie te
werken.
- de essentie van een auteurslezing achterhalen.
1.2. Verschil tussen leesbevordering en literaire
competentie
1.2.1. Definitie lezen
- Lezen = leesplezier x leestechniek x leesbegrip
- Leesplezier = genieten/plezier beleven aan zelfstandig lezen
- Literaire competentie = de grammatica van de literatuur
- Leesbevordering = samen aan literaire competenties werken
1.2.2. Wanneer is een leerling literair component
- Wegwijs in aanbod boeken
- Kent de kenmerken van literaire teksten
- Hij kan de kenmerken beargumenteren
,1.3. Overzicht literaire genres
1.3.1. Geef de literaire genres voor fictionele
teksten
1.3.2. Geef de 3 hoofdgenres
- Realistische genres = Alledaagse, herkenbare situaties
o Detectiveverhaal
Spannend
Misdrijf ophelderen
o Realistisch verhaal
Hier-en-nu
Probleem/psychologisch onderwerp
o Verhaal over andere culturen
Speelt zich af in een ver land/westerse context
o Historisch verhaal
Belangrijke gebeurtenis uit het verleden
o Oorlogsverhaal
Oorlog
- Fantastische genres =Zaken die in de echte wereld niet kunnen gebeuren
o Fantasieverhaal
Vreemde wereld
Sprookjesachtige personages (zelf verwonderd)
o Sprookjes
Vaste structuur
Wonderlijke wereld
, Personages normaal beschouwd
o Griezelverhaal
Spannend
Griezelige wezens
o Sciencefiction
Toekomst
o Mythe
Oude cultuur
Goden, vreemde wezens en helden
Antwoord geven op grondproblemen van de mens
- Gemengde genres = Mengvorm van realistisch en fantastisch
o Dierenverhalen
Realistisch = dieren die leven als dieren, maar kunnen spreken en
denken
Fantastisch = dieren die leven als mensen
1.3.3. Oefening
- Cursus pagina 15-18
1.4. Verhaaltechnische aspecten op studentniveau
1.4.1. Uit welke elementen is een verhaal
opgebouwd
- Thema
- Boodschap
- Verhaalopbouw
- Vertelperspectief
- Tijd
- Plaats en ruimte
- Personages
- En verwijzingen
1.4.2. Verhaalopbouw
- Vierdelige structuur
- Zevendelige structuur
- Cirkelverhaal
o Kan met klassieke structuur
o Einde van verhaal is zelfde als begin
o Vb: pagina 20)
- Raamvertelling
o Omlijsting voor andere verhalen
o Meerdere, aparte losse verhalen ingelast die niets met elkaar te maken
hebben, maar er is 1 overkoepelend geheel
o LET OP! DIT IS NIET JUIST!
Terugblikken op gebeurtenissen
, o Vb: pagina 21)
1.4.3. Vertelperspectief
- Alwetende verteller/auctoriële verteller
o Zweeft boven de verhalen
o Kent heden, verleden en toekomst
o Spanning opbouwen
o Mening geven
- Ik-verteller
o Standpunt 1 personage
o Ik-vorm
o Belevende-ik
Beleeft het met het figuur
o Vetellende-ik
Verteld gebeurtenissen van in het verleden
Neemt deel aan het verhaal
o Meervoudig ik-perspectief
Elke hoofdstuk is een naam
- Personele verteller
o Standpunt 1 persoon
o Hij-zij vorm
o Hij-zij-vorm verwisselen in ik-vorm zonder dat inhoud veranderd
o Enkelvoudig personeel perspectief
1 personage in hij/zij-vorm
Meerdere personages in hij/zij-vorm
1.4.4. Oefening
- Cursus pagina 25
1.4.5. Tijd
1.4.5.1. Tijd van de handeling
- Tijdvlak waarin het verhaal zich afspeelt
1.4.5.2. Grammaticale tijd
- Werkwoordsvormen geven de grammaticale tijd aan
1.4.5.3. Tijdsduur: verteltijd
- Verteltijd = tijd die de lezer nodig heeft om het verhaal te lezen
1.4.5.4. Tijdsduur: vertelde tijd
- Vertelde tijd =tijdspanne die in een verhaal in zijn geheel wordt overbrugd