Week 1
FH1 Motische leertheorieen – stadia van leren
Motorisch leren = Het geheel van processen als gevolg van oefenen en/of ervaring, die leiden tot een
relatief permanente verandering in de gedrachsmogelijkheden van een persoon.
Vaardigheden leren:
80% = hands off functioneel actieve oefentherapie
20% = hands on functie passief
Motorische vaardigheid = geheel van bewegen van lichaamsdelen die bewust en doelgericht
uitgevoerd wordt en aangeleerd is (ICF = activiteiten en participatie)
Motorische vaardigheid kan nieuw zijn, herleren van vaardigheden, vaardigheden anders aanleren.
Motorische leerprincipes zijn de regels waaraan je moet voldoen om een vaardigheid te leren.
De motorische leerprincipes:
- Oefenstof dient op niveau te zijn
- Herhalingen
- Frequente en voldoende rustperiodes
- Feedback (verbaal en non-verbaal)
- Motivatie door de patiënt te informeren over het doel, het coachen en (positieve) feedback
- Handelingen in een betekenisvolle omgeving
- Opbreken van de motorische handelingen , denk aan complexe meervoudige
bewegingshandelingen bijv. aankleden
Reflexen zijn belangrijke bouwstenen waarop we de fijne bewegingen kunnen ontwikkelen en
reflexen zijn belangrijk bij het uitvoeren van een activiteit. Bijvoorbeeld bij gevaar. Reflexen kun je
trainen. Heb je niet van zelf. Hoe moeilijker de taak, hoe specifieker je moet oefenen.
Meer oefenen = meer myeline om je zenuwstructuren waardoor coördinatie beter wordt. Hierdoor
kun je dingen sneller doen. Waardoor je een fijnere oefening/beweging kunt maken.
Zelfvertrouwen is een belangrijk aspect voor het leren van nieuwe vaardigheden.
Uitdaging, op de grens van kunnen en niet kunnen oefenen. Zodat de patiënt getriggerd wordt.
Beweging = deelcomponent van een vaardigheid, die op verschillende manieren tot dezelfde
vaardigheid kunnen leiden (ICF = Bodyfunctions and structures)
Verschil vaardigheden en bewegen:
- Eenzelfde vaardigheid bestaat bij verschillende individuen uit verschillende bewegingen
- Gebruik van andere meetinstrumenten
- Andere positionering binnen ICF
(vaardigheid = activiteiten en participatie,
beweging = bodyfunctions and structures)
Leren = een proces dat leidt tot relatief duurzame verandering in het
gedrachtspotentieel als gevolg van specifieke ervaringen met de
omgeving.
,Motorisch leren = verandering in het vermogen om motorische taken of activiteiten uit te voeren die
het gevolg zijn van een oefening en training.
Om iets te leren moet je voldoen aan de trainingsprincipes. Algehele trainingswetten zijn gelijk en
gelden ook voor motorisch leren.
Trainingswetten:
1. Individualiteit
2. Overload
3. Optimale belasting
4. Progressieve belasting
5. Let op overtraining
6. Specificiteit
7. Reversibiliteit
8. Continuïteit
9. Verminderde meeropbrengst
10. Progressiviteit
11. Variatie
12. Supercompensatie
Belangrijk bij motorisch leren:
Oefening, die leidt tot prestatie-verbetering in de training, maar niet over de training heen (transfer)
heeft geen leereffect.
Impliciet = onbewuste manier van leren
bijv. uitvoeren van een oefening (beter voor de langere termijn)
Expliciet = de bewuste manier van leren
bijv. met uitleg (belangrijk als iets gevaarlijk is)
Leer strategieën (MOETDAD):
Movement Imagery learning = in je hoofd de beweging voorstellen
Observational learning = kijken naar een ander, leren door observatie
Errorless learing = foutloos leren
Trail and error learning = leren van je eigen fouten
Dual-task learning = een dubbele taak bijv. gooien en balansen
Analogy learning = met beeldspraak iemand feedback geven
Discovery learning = ontdekkend leren
, Theorieën van motorisch leren
Is een groep abstracte ideeën over controle van beweging. Gebaseerd op de huidige kennis met
betrekking tot de structuur en functie van het zenuwstelsel.
1. Adams’ Closed-loop theory van Jack Adams
(open-loop theory: klappen met je handen. Je zet de beweging in en je kan niet meer terug.
Snelle beweging. Je kunt niet corrigeren als de beweging is ingezet. Pas achteraf weet je of
het goed was)
Closed-loop theory: bijvoorbeeld het tekenen van een lijn. Hierbij kun je halverwege nog
corrigeren op basis van waarnemingen.
Sensorische feedback wordt gebruikt voor het goed uitvoeren van een (langzame) beweging.
Memory trace = selectie (kiezen) en initiatie (starten) van beweging.
Perceptual trace = opgebouwd over een periode van oefenen; de interne referentie of een
beweging correct wordt uitgevoerd (waarnemingsspoor opgeslagen in het brein)
Closed-loop theory is niet van toepassing op snelle bewegingen.
2. Schmid’s Schema theory van dr. Richard Schmidt
Schema = abstracte representatie van de werkelijkheid.
Motor-programma’s bevatten geen specifieke bewegingen maar
generale regels voor beweging.
Bijv. opstaan of gaan zitten in verschillende ‘onbekende’ stoelen.
Dit lukt toch want de generale regels voor gaan zitten en gaan
staan zijn opgeslagen in het brein.
Vaak getraind op een impliciete manier vanaf
jongs af aan kunnen we ons aanpassen aan een
situatie.
2 verschillende schema’s binnen deze theorie
1. Recall schema
Bevat alle informatie die nodig is om relevante bewegingen te starten
2. Recognition schema
Informatie die nodig is om fouten te corrigeren en de juiste uitvoering te onthouden.
Klinische implicatie: optimaal leren zal plaatst vinden als een taak onder veel verschillende
omstandigheden wordt beoefend (veel herhalen maar het steeds iets anders/op een andere
manier)