Consumentengedrag hoofdstuk 1
Bij consumentengedrag kijk je naar de eindgebruiker.
De essentie van consumentengedrag is het nemen van beslissingen.
4 hoofdcategorieën van consumentengedrag:
1. Communicatiegedrag en beslissen over aankoop
2. Koopgedrag
3. Gebruiksgedrag: alles wat iemand doet met zijn aankoop
4. Afdankgedrag: wat doe je met de spullen waar je geen behoefte meer aan hebt.
Marktsegmentatie: wordt het aanbod specifiek gericht op een bepaalde groep
consumenten.
Elementen uit de marketingmix: product, plaats, prijs, promotie.
Hoofdstuk 2
Levensstijl: is een samenhangend patroon van expressieve gedragskeuzes en smaakuitingen.
Interne prikkels: komen voort uit het individu
Externe prikkels: zijn prikkels vanuit de omgeving
Behoeftehiërarchie van Maslow
1. Fysiologische behoefte
2. Behoefte aan veiligheid
3. Behoefte aan liefde en genegenheid
4. Behoefte aan zelfrespect en respect voor anderen
5. Behoefte aan zelfverwezenlijking
Eindwaarden stellen de gewenste einddoelen voor zoals geluk, vrede en veiligheid
Instrumentele waarden zijn voorstellingen van manieren waarop deze einddoelen kunnen
worden bereikt.
Hoofdstuk 3
Het informatieverwerkingsproces bestaat uit 2 deelprocessen:
- Het perceptieproces
- Het geheugenproces
Fasen van informatieverwerkingsproces
Stimilu, exposure, aandacht, begrip, onthouden.
Actieve exposure: wanneer de consument voor de oplossing van zijn consumentenprobleem
op zoek gaat naar informatie over producten.
Passieve exposure: als je er ongevraagd mee te maken krijgt.
Weberfractie: hoe groot moet iets zijn voordat je het opmerkt.
, Persoonlijke factoren die je aandacht beïnvloeden zijn: behoefte, motivatie, interesse,
attitude, waarden en gewenning.
Afleidingen zijn subjectieve interpretaties die niet voortkomen uit informatie van buitenaf.
3 soorten geheugen:
1. Sensorisch geheugen
2. Kortetermijngeheugen: na 10 tot 30 sec is deze informatie weg
3. Langetermijngeheugen: informatie blijft hier een lange tijd bewaard door de zeer
grote capaciteit en door de netwerkstructuur.
Neuromarketing: wordt ook wel zenuwmarketing genoemd, onderzoek die kijkt hoe mensen
reageren. Wordt vaak gebruikt voor productontwerp en reclameontwerp
Hoofdstuk 4
Via denken en doen is het mogelijk om gedrag aan te leren.
Cognitief leren: waarbij de consument doelen formuleert en informatie verzamelt als middel
om te kunnen kiezen uit verschillende reacties om die doelen te bereiken.
Associatief leren: waarbij de consument verbindingen legt tussen gebeurtenissen en voor
hem plezierige/onplezierige resultaten.
Klassieke conditionering: ga je ervan uit dat iemand een vaste reactie vertoont.
Instrumentele conditionering: een bepaald ‘goed’ gedrag leidt tot beloning.
Stimulus generalisatie: het principe dat eenzelfde respons wordt uitgelokt door een bijna
identieke stimulus. (Experiment van Pavlov met de hond, belletje en eten)
Hoofdstuk 5
Attitude: is een houding of mening op basis waarvan je je gedrag tegenover mensen of
dingen bepaalt.
Attitude en klassiek conditioneren: de aandacht trekken zodat mensen het blijven
herinneren.
Attitude en instrumenteel conditioneren: gedragingen die wenselijk zijn worden beloond en
die niet wenselijk zijn worden gestraft. De attitude ontstaat dus door een beloning of een
straf.
Attitude en cognitief leren: informatie uit je omgeving wordt gebruikt om tot een standpunt
te komen.
3 componenten bij een attitude:
1. Cognitieve component; weten: de informatie die je krijgt dmv eigen ervaring of
andere bronnen
2. Affectieve component; voelen: is het centrale element, kun je zien of je er positief of
negatief tegenaan kijkt.
3. Conatieve component; doen: verwijst naar de neiging of intentie om tot actie te
komen op grond van een bepaalde attitude.
Bij consumentengedrag kijk je naar de eindgebruiker.
De essentie van consumentengedrag is het nemen van beslissingen.
4 hoofdcategorieën van consumentengedrag:
1. Communicatiegedrag en beslissen over aankoop
2. Koopgedrag
3. Gebruiksgedrag: alles wat iemand doet met zijn aankoop
4. Afdankgedrag: wat doe je met de spullen waar je geen behoefte meer aan hebt.
Marktsegmentatie: wordt het aanbod specifiek gericht op een bepaalde groep
consumenten.
Elementen uit de marketingmix: product, plaats, prijs, promotie.
Hoofdstuk 2
Levensstijl: is een samenhangend patroon van expressieve gedragskeuzes en smaakuitingen.
Interne prikkels: komen voort uit het individu
Externe prikkels: zijn prikkels vanuit de omgeving
Behoeftehiërarchie van Maslow
1. Fysiologische behoefte
2. Behoefte aan veiligheid
3. Behoefte aan liefde en genegenheid
4. Behoefte aan zelfrespect en respect voor anderen
5. Behoefte aan zelfverwezenlijking
Eindwaarden stellen de gewenste einddoelen voor zoals geluk, vrede en veiligheid
Instrumentele waarden zijn voorstellingen van manieren waarop deze einddoelen kunnen
worden bereikt.
Hoofdstuk 3
Het informatieverwerkingsproces bestaat uit 2 deelprocessen:
- Het perceptieproces
- Het geheugenproces
Fasen van informatieverwerkingsproces
Stimilu, exposure, aandacht, begrip, onthouden.
Actieve exposure: wanneer de consument voor de oplossing van zijn consumentenprobleem
op zoek gaat naar informatie over producten.
Passieve exposure: als je er ongevraagd mee te maken krijgt.
Weberfractie: hoe groot moet iets zijn voordat je het opmerkt.
, Persoonlijke factoren die je aandacht beïnvloeden zijn: behoefte, motivatie, interesse,
attitude, waarden en gewenning.
Afleidingen zijn subjectieve interpretaties die niet voortkomen uit informatie van buitenaf.
3 soorten geheugen:
1. Sensorisch geheugen
2. Kortetermijngeheugen: na 10 tot 30 sec is deze informatie weg
3. Langetermijngeheugen: informatie blijft hier een lange tijd bewaard door de zeer
grote capaciteit en door de netwerkstructuur.
Neuromarketing: wordt ook wel zenuwmarketing genoemd, onderzoek die kijkt hoe mensen
reageren. Wordt vaak gebruikt voor productontwerp en reclameontwerp
Hoofdstuk 4
Via denken en doen is het mogelijk om gedrag aan te leren.
Cognitief leren: waarbij de consument doelen formuleert en informatie verzamelt als middel
om te kunnen kiezen uit verschillende reacties om die doelen te bereiken.
Associatief leren: waarbij de consument verbindingen legt tussen gebeurtenissen en voor
hem plezierige/onplezierige resultaten.
Klassieke conditionering: ga je ervan uit dat iemand een vaste reactie vertoont.
Instrumentele conditionering: een bepaald ‘goed’ gedrag leidt tot beloning.
Stimulus generalisatie: het principe dat eenzelfde respons wordt uitgelokt door een bijna
identieke stimulus. (Experiment van Pavlov met de hond, belletje en eten)
Hoofdstuk 5
Attitude: is een houding of mening op basis waarvan je je gedrag tegenover mensen of
dingen bepaalt.
Attitude en klassiek conditioneren: de aandacht trekken zodat mensen het blijven
herinneren.
Attitude en instrumenteel conditioneren: gedragingen die wenselijk zijn worden beloond en
die niet wenselijk zijn worden gestraft. De attitude ontstaat dus door een beloning of een
straf.
Attitude en cognitief leren: informatie uit je omgeving wordt gebruikt om tot een standpunt
te komen.
3 componenten bij een attitude:
1. Cognitieve component; weten: de informatie die je krijgt dmv eigen ervaring of
andere bronnen
2. Affectieve component; voelen: is het centrale element, kun je zien of je er positief of
negatief tegenaan kijkt.
3. Conatieve component; doen: verwijst naar de neiging of intentie om tot actie te
komen op grond van een bepaalde attitude.
