Hoofdstuk 6 (makkelijk hoofdstuk)
Paragraaf 1
Ontwikkelingslanden zijn landen die nog niet heel ver zijn ontwikkeld en arm zijn.
In deze landen eten mensen te weinig en vaak hetzelfde. Dat komt omdat ze alleen
goedkoop eten kunnen kopen. Er is dan sprake van ondervoeding, want ze krijgen te
weinig vitamines en andere belangrijk voedingsstoffen binnen.
Veel mensen gaan niet naar school en werken op jonge leeftijd en hebben dus later
geen diploma. Veel mensen werken niet en hebben geld door giften of handel. Als je
niet naar school gaat kan je dus ook weinig lezen en schrijven. Dat heet
analfabetisme.
Ook de koopkracht is laag. Mensen kunnen dus weinig kopen omdat ze het geld er
niet voor hebben, zelfs niet voor basisbehoeften. Dure apparaten zoals auto’s en
computers zijn daar onbetaalbaar voor het grootste deel van de mensen. De
technische kennis en ontwikkeling is daarom ook best laag.
Er zijn grote inkomensverschillen in ontwikkelingslanden. Er is een kleine groep
mensen die heel rijk zijn en een grote groep die straatarm zijn en niks hebben. Er is
dan zeer ongelijke inkomensverdeling.
In deze ontwikkelingslanden is de armoede moeilijk te veranderen. Dit komt door de
vicieuze cirkel. Arme kunnen niet veel kopen. Daarom kunnen bedrijven hun hoofd
bijna niet boven water houden en blijven de lonen laag.
Nare gevolgen van ontwikkelingslanden:
Lage koopkracht, ondervoeding, lage gemiddelde leeftijd, analfabetisme,
werkloosheid, beperkte technische ontwikkeling en kennis en politiek onrust.
, Paragraaf 2
Het gemiddelde inkomen in ontwikkelingsland is laag. Zo weinig als in 1.90 dollar per
dag. Economen noem het gemiddelde jaarinkomen van bewoners van een land het
nationaal inkomen per hoofd van de bevolking. Het nationaal inkomen is de
optelsom van alle jaarinkomen in een land.
De welvaart kan je moeilijk bereken omdat er een klein deel zeer rijke zijn, enorm
groot deel die straatarm zijn en nog mensen die leven van zelfvoorziening. In een
land met lage prijzen kun je van je inkomen meer kopen dan in een land met hoge
prijzen.
In ontwikkelingslanden is te weinig: Scholen, artsen, schoon drinkwater en sociale
voorzieningen voor mensen zonder werk of met handicap.
In arme landen stijgt het aantal inwoners sneller dan in de rijke landen. Als het
nationaal inkomen niet of nauwelijks stijgt, daalt het nationaal inkomen per hoofd van
de bevolking. Bevolkingsgroei heeft dus een negatieve invloed op de welvaart. Want
het inkomen moet over meer mensen worden verdeeld.
Rijke landen hebben een veel hoger welvaart dan ontwikkelingslanden. Veel mensen
uit ontwikkelingslanden emigreren daarom ook naar die landen om daar een beter
bestaan op te bouwen. Ook gaan veel mensen terug naar hun geboorteland. Dit is
emigratie uit de rijke landen.
Welvaart wordt in een land bepaald door:
- Nationaal inkomen per hoofd van de bevolking
- Onbetaalde productie en zelfvoorziening.
- De voorzieningen zoals aantal artsen en scholen.
- Inkomensverschillen
- De koopkracht van het inkomen.
Het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking
- Daalt als de bevolking sneller groeit dan het nationaal inkomen
Paragraaf 1
Ontwikkelingslanden zijn landen die nog niet heel ver zijn ontwikkeld en arm zijn.
In deze landen eten mensen te weinig en vaak hetzelfde. Dat komt omdat ze alleen
goedkoop eten kunnen kopen. Er is dan sprake van ondervoeding, want ze krijgen te
weinig vitamines en andere belangrijk voedingsstoffen binnen.
Veel mensen gaan niet naar school en werken op jonge leeftijd en hebben dus later
geen diploma. Veel mensen werken niet en hebben geld door giften of handel. Als je
niet naar school gaat kan je dus ook weinig lezen en schrijven. Dat heet
analfabetisme.
Ook de koopkracht is laag. Mensen kunnen dus weinig kopen omdat ze het geld er
niet voor hebben, zelfs niet voor basisbehoeften. Dure apparaten zoals auto’s en
computers zijn daar onbetaalbaar voor het grootste deel van de mensen. De
technische kennis en ontwikkeling is daarom ook best laag.
Er zijn grote inkomensverschillen in ontwikkelingslanden. Er is een kleine groep
mensen die heel rijk zijn en een grote groep die straatarm zijn en niks hebben. Er is
dan zeer ongelijke inkomensverdeling.
In deze ontwikkelingslanden is de armoede moeilijk te veranderen. Dit komt door de
vicieuze cirkel. Arme kunnen niet veel kopen. Daarom kunnen bedrijven hun hoofd
bijna niet boven water houden en blijven de lonen laag.
Nare gevolgen van ontwikkelingslanden:
Lage koopkracht, ondervoeding, lage gemiddelde leeftijd, analfabetisme,
werkloosheid, beperkte technische ontwikkeling en kennis en politiek onrust.
, Paragraaf 2
Het gemiddelde inkomen in ontwikkelingsland is laag. Zo weinig als in 1.90 dollar per
dag. Economen noem het gemiddelde jaarinkomen van bewoners van een land het
nationaal inkomen per hoofd van de bevolking. Het nationaal inkomen is de
optelsom van alle jaarinkomen in een land.
De welvaart kan je moeilijk bereken omdat er een klein deel zeer rijke zijn, enorm
groot deel die straatarm zijn en nog mensen die leven van zelfvoorziening. In een
land met lage prijzen kun je van je inkomen meer kopen dan in een land met hoge
prijzen.
In ontwikkelingslanden is te weinig: Scholen, artsen, schoon drinkwater en sociale
voorzieningen voor mensen zonder werk of met handicap.
In arme landen stijgt het aantal inwoners sneller dan in de rijke landen. Als het
nationaal inkomen niet of nauwelijks stijgt, daalt het nationaal inkomen per hoofd van
de bevolking. Bevolkingsgroei heeft dus een negatieve invloed op de welvaart. Want
het inkomen moet over meer mensen worden verdeeld.
Rijke landen hebben een veel hoger welvaart dan ontwikkelingslanden. Veel mensen
uit ontwikkelingslanden emigreren daarom ook naar die landen om daar een beter
bestaan op te bouwen. Ook gaan veel mensen terug naar hun geboorteland. Dit is
emigratie uit de rijke landen.
Welvaart wordt in een land bepaald door:
- Nationaal inkomen per hoofd van de bevolking
- Onbetaalde productie en zelfvoorziening.
- De voorzieningen zoals aantal artsen en scholen.
- Inkomensverschillen
- De koopkracht van het inkomen.
Het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking
- Daalt als de bevolking sneller groeit dan het nationaal inkomen