Biologie
Thema 1 : op veldonderzoek
1 Verscheidenheid aan organismen waarnemen
biodiversiteit = verscheidenheid aan organismen
2 Determineren en inventariseren van soorten
soorten determineren = soorten op naam brengen
soorten inventariseren = aantal organismen tellen of schatten
verscheidenheid en verspreiding in kaart brengen
veranderingen in aantal soorten en in populatiegrootte opvolgen
conclusies trekken over de leefkwaliteit
2.1 Soort en gelacht
soort of species :
overeenkomstige soortspecifieke eigenschappen (die erfelijk zijn)
voortplantingsgemeenschap
nakomelingen zijn fertiel (vruchtbaar)
!!!!!! bij lagere organismen (bv. bacteriën en planten) kunnen soms kenmerken
tussen soorten worden uitgewisseld.
geslacht of genus :
soorten die sterk op elkaar lijken
(bv. paard en ezel)
2.2 Voor elke soort een unieke wetenschappelijke naam
Wetenschappelijke / binomiale naam :
= geslachtsnaam (met hoofdletter) + soortnaam (met kleine letter)
GESLACHT SOORT
Homo sapiens
Equus caballus
Equus asinus
, ® mens
® paard
® ezel
dubbele naamgeving : Carolus Linnaeus
ezel x paard paard x ezel
hengst x merrie hengst x ezelin
muildier muilezel
steriel
leeuw x tijger tijger x leeuw
mxv mxv
lijger teeuw
vrouwelijk : fertiel
mannelijk : steriel
2.3 Determineren van soorten
= op naam brengen van soorten
op basis van :
® morfologische kenmerken
determinatiesleutels
determinatietabellen
zoekkaarten
bio-indicator = organisme
flora
dat op de aanwezigheid
van bepaalde stoffen wijst
® DNA
bv. brandnetel
stikstofrijke bodem
2.4 Inventariserenpalmboom
van soorten
warm klimaat = planten tellen
cactus = bedekkingsgraad van planten schatten
droge grond
weegbree
betreding en
verdichting van bodem
, leefkwaliteit van gebied evalueren
verandering in aantal soorten en in populatie*grootte opvolgen
*populatie = een groep organismen van dezelfde soort die in een
bepaald gebied voorkomen
(bv. meeuwenpopulaties in Vlaamse steden)
3 Beschrijving van habitat en ecologische niche
habitat = woonplaats
niche = rol binnen de levensgemeenschap
3.1 Habitat
biotoop = gebied waar een levensgemeenschap voorkomt
bv. bos, , eiken, beuken, boshyacint, dieren, …
habitat = gebied waarin een welbepaalde soort voorkomt
(= leefgebied van een organisme)
bv. boshyacint komt voor op de bodem van oude bossen in open
en lichtrijke plaatsen
bv. : lieveheersbeestje
l : insecten, vogels,
gras
n : bladluizen
opeten
b : tuin
h : blaadjes
bv. : eikenboom 3.2
Ecologische
l : vogels, bomen, niche
dieren
n : voedsel
voorzien
b : bos
h : bodem
Thema 1 : op veldonderzoek
1 Verscheidenheid aan organismen waarnemen
biodiversiteit = verscheidenheid aan organismen
2 Determineren en inventariseren van soorten
soorten determineren = soorten op naam brengen
soorten inventariseren = aantal organismen tellen of schatten
verscheidenheid en verspreiding in kaart brengen
veranderingen in aantal soorten en in populatiegrootte opvolgen
conclusies trekken over de leefkwaliteit
2.1 Soort en gelacht
soort of species :
overeenkomstige soortspecifieke eigenschappen (die erfelijk zijn)
voortplantingsgemeenschap
nakomelingen zijn fertiel (vruchtbaar)
!!!!!! bij lagere organismen (bv. bacteriën en planten) kunnen soms kenmerken
tussen soorten worden uitgewisseld.
geslacht of genus :
soorten die sterk op elkaar lijken
(bv. paard en ezel)
2.2 Voor elke soort een unieke wetenschappelijke naam
Wetenschappelijke / binomiale naam :
= geslachtsnaam (met hoofdletter) + soortnaam (met kleine letter)
GESLACHT SOORT
Homo sapiens
Equus caballus
Equus asinus
, ® mens
® paard
® ezel
dubbele naamgeving : Carolus Linnaeus
ezel x paard paard x ezel
hengst x merrie hengst x ezelin
muildier muilezel
steriel
leeuw x tijger tijger x leeuw
mxv mxv
lijger teeuw
vrouwelijk : fertiel
mannelijk : steriel
2.3 Determineren van soorten
= op naam brengen van soorten
op basis van :
® morfologische kenmerken
determinatiesleutels
determinatietabellen
zoekkaarten
bio-indicator = organisme
flora
dat op de aanwezigheid
van bepaalde stoffen wijst
® DNA
bv. brandnetel
stikstofrijke bodem
2.4 Inventariserenpalmboom
van soorten
warm klimaat = planten tellen
cactus = bedekkingsgraad van planten schatten
droge grond
weegbree
betreding en
verdichting van bodem
, leefkwaliteit van gebied evalueren
verandering in aantal soorten en in populatie*grootte opvolgen
*populatie = een groep organismen van dezelfde soort die in een
bepaald gebied voorkomen
(bv. meeuwenpopulaties in Vlaamse steden)
3 Beschrijving van habitat en ecologische niche
habitat = woonplaats
niche = rol binnen de levensgemeenschap
3.1 Habitat
biotoop = gebied waar een levensgemeenschap voorkomt
bv. bos, , eiken, beuken, boshyacint, dieren, …
habitat = gebied waarin een welbepaalde soort voorkomt
(= leefgebied van een organisme)
bv. boshyacint komt voor op de bodem van oude bossen in open
en lichtrijke plaatsen
bv. : lieveheersbeestje
l : insecten, vogels,
gras
n : bladluizen
opeten
b : tuin
h : blaadjes
bv. : eikenboom 3.2
Ecologische
l : vogels, bomen, niche
dieren
n : voedsel
voorzien
b : bos
h : bodem