1.1 Krachten om je heen
Krachten herkennen
- Krachten kun je meestal niet zien of voelen, maar doordat er iets verandert kan je zien dat er
kracht heeft gewerkt.
- Krachten kunnen de beweging en de vorm van een voorwerp veranderen.
- Beweging= de snelheid of richting van een voorwerp.
- Vorm= een vorming kan elastisch (hierbij krijgt een voorwerp zijn oorspronkelijke vorm weer
terug als de kracht wegvalt) of plastisch (hierbij komt het voorwerp niet meer terug in zijn
oorspronkelijke vorm) zijn.
Soorten krachten
- Het symbool voor kracht is F (force).
- Er zijn allerlei soorten krachten:
1. Spierkracht (Fspier)= ontstaat doordat spieren in je lichaam samentrekken.
2. Veerkracht (Fv)= ontstaat als je een veerkrachtig materiaal uitrekt of indrukt.
3. Spankracht (Fspan)= ontstaat als er aan een touw of kabel wordt getrokken.
4. Kleefkracht (Fkleef)= ontstaat als er twee voorwerpen aan elkaar plakken.
5. Zwaartekracht (Fz)= de kracht waarmee de aarde trekt aan alles om de aarde heen.
6. Magnetische kracht= als je twee magneten bij elkaar houd. Twee verschillende polen
trekken elkaar aan, maar twee gelijke polen stoten elkaar af.
7. Wrijvingskracht (Fw)= De luchtwrijving (tegenwerking van de lucht) en de rolwrijving
(de wrijvingskracht tussen een object en de grond) samen vormen dit.
Krachten meten
- Krachtmeter= hiermee kun je krachten meten.
- Newton (N)= een eenheid waarin alle krachten gemeten worden.
- Om de zwaartekracht (in N) op een voorwerp te vinden gebruik je deze formule:
massa in kg x factor g. Op aarde is die factor g= 9,8 N/kg.
Krachten tekenen
- Vector= grootheid met deze eigenschappen: een grootte, een richting en een
aangrijpingspunt. Een kracht is een vector. Een vector teken je als een pijl:
1. Lengte pijl: geeft grootte van de kracht aan.
2. Richting pijl: geeft richting van de kracht aan.
3. Beginpunt pijl: geeft aangrijpingspunt (plek waar de kracht werkt) aan.
- Krachtenschaal= hiermee bepaal je hoeveel centimeter zoveel newton is. Dit heb je nodig als
je een kracht gaat tekenen.
Zwaartepunt
- Op een voorwerp teken je een pijl vanuit het zwaartepunt Z. Bij een eenvoudig voorwerp ligt
dat punt in het midden van het voorwerp.
- Bij platte voorwerpen kun je het zwaartepunt bepalen door:
1. Het voorwerp op te hangen. Hang aan het ophangpunt een touwtje met een
gewichtje eraan. Teken dan de rechte lijn na hoe het touwtje loopt.