Kijk voor paragraaf 6 maar gewoon naar de bio hoofdstukken over DNA, want wat hier in het
scheikunde boek staat is echt poep.
1 De cel
Cellen
► Een organisme bestaat voornamelijk uit water, waardoor het een dynamisch
systeem is, waarin tussen moleculen steeds bindingen worden
gemaakt/verbroken en het kan bewegen.
► De cel wordt wel de eenheid van leven genoemd, want het bevat alle
elementen die leven definiëren: genetisch materiaal,
vermogen tot voorplanting, groei, energie vrijmaken uit
chemische verbindingen.
► Organel: deel van een cel met een bepaalde functie.
► 4 bijzondere soorten moleculen: eiwitten,
DNA/mRNA, vetten, koolhydraten.
► Cytoplasma: water met daarin opgeloste stoffen
binnen in een cel.
► Membranen: dun vliesje dat cellen van elkaar
scheidt.
> Opgebouwd uit een dubbele laag fosfolipiden. Ze zijn
amfifiel: zowel een hydrofobe als een hydrofiele kant. De hydrofobe
staarten zijn naar elkaar toe gericht; de
hydrofiele koppen zijn naar de hydrofiele omgeving gericht.
> Stabiele en dynamische structuur, waardoor fosfolipiden langs elkaar
kunnen
bewegen en eiwitten die in het membraan liggen ook in het membraan
kunnen bewegen.
► Kleine ongeladen moleculen (CO2, H2O, ethanol) kunnen het membraan relatief
gemakkelijk passeren. Soms extra poriestructuren aanwezig om proces te
versnellen.
► Grote moleculen en ionen passeren het membraan d.m.v. transporteiwitten.
> Passief transport: deeltje diffundeert door transporteiwit heen; geen
extra energie.
Deeltje gaat van hoge naar lage concentratie -> evenwicht.
> Actief transport: als de concentratie aan één kant van het membraan
hoger moet zijn dan
aan de andere kant wordt het deeltje tegen de concentratierichting
ingepompt.
, 2 Vetten
Functie in de - Bouwstof voor membranen
cel - Energieopslag
scheikunde boek staat is echt poep.
1 De cel
Cellen
► Een organisme bestaat voornamelijk uit water, waardoor het een dynamisch
systeem is, waarin tussen moleculen steeds bindingen worden
gemaakt/verbroken en het kan bewegen.
► De cel wordt wel de eenheid van leven genoemd, want het bevat alle
elementen die leven definiëren: genetisch materiaal,
vermogen tot voorplanting, groei, energie vrijmaken uit
chemische verbindingen.
► Organel: deel van een cel met een bepaalde functie.
► 4 bijzondere soorten moleculen: eiwitten,
DNA/mRNA, vetten, koolhydraten.
► Cytoplasma: water met daarin opgeloste stoffen
binnen in een cel.
► Membranen: dun vliesje dat cellen van elkaar
scheidt.
> Opgebouwd uit een dubbele laag fosfolipiden. Ze zijn
amfifiel: zowel een hydrofobe als een hydrofiele kant. De hydrofobe
staarten zijn naar elkaar toe gericht; de
hydrofiele koppen zijn naar de hydrofiele omgeving gericht.
> Stabiele en dynamische structuur, waardoor fosfolipiden langs elkaar
kunnen
bewegen en eiwitten die in het membraan liggen ook in het membraan
kunnen bewegen.
► Kleine ongeladen moleculen (CO2, H2O, ethanol) kunnen het membraan relatief
gemakkelijk passeren. Soms extra poriestructuren aanwezig om proces te
versnellen.
► Grote moleculen en ionen passeren het membraan d.m.v. transporteiwitten.
> Passief transport: deeltje diffundeert door transporteiwit heen; geen
extra energie.
Deeltje gaat van hoge naar lage concentratie -> evenwicht.
> Actief transport: als de concentratie aan één kant van het membraan
hoger moet zijn dan
aan de andere kant wordt het deeltje tegen de concentratierichting
ingepompt.
, 2 Vetten
Functie in de - Bouwstof voor membranen
cel - Energieopslag