Bevruchting- lactatie-tweelingen:
natuurwetenschappen
1) Bevruchting
Voor de bevruchting:
Vóór de bevruchting storten de miljoenen zaadcellen die bij de ejaculatie in de vagina
terechtkomen, zich in een wedren. Dankzij hun flagel, een klein staartje, kunnen ze zich
voortbewegen in de voortplantingsorganen van de vrouw.
Op het moment van de eisprong wordt het slijm van de baarmoederhals opgebouwd om
hun doorgang in de baarmoeder te vergemakkelijken.
⇨ Het houdt echter de zwakste en misvormde zaadcellen tegen zodat die de
eicel niet kunnen bevruchten. Amper 1% van alle mannelijke
voortplantingscellen slaagt erin de baarmoederholte binnen te dringen.
De zaadcellen zwemmen vervolgens verder in de baarmoeder tot aan de eileiders. Na
ongeveer anderhalf uur bereiken zo’n 100 tot 200 van deze cellen het buitenste derde van
de eileider. Daarin komt de eicel langzaam naar beneden wanneer ze uit de follikel is
gestoten.
Één zaadcel zal erin slagen tot bij de vrouwelijke voortplantingscel te komen, door het
buitenste membraan te breken en er binnen te dringen, waarna de doorgang voor de
achtervolgende zaadcellen definitief wordt afgesloten.
Op dat ogenblik vindt de bevruchting plaats.
1) Acrosoomreactie: de zaadcel maakt contact met de zona pellucida. Het acrosoom
gaat open en alle stoffen die erin zitten komen in de zona pellucida, waardoor er een
opening ontstaat. De zaadcel kan hierdoor verder dringen en maakt dan contact met
het plasmamembraan.
2) Corticale fase: de corticale granula versmelt met het plasmamembraan, waardoor de
zona pellucida ondoordringbaar wordt en er geen 2de spermacel kan doordringen.
, Tekening bevruchting;
natuurwetenschappen
1) Bevruchting
Voor de bevruchting:
Vóór de bevruchting storten de miljoenen zaadcellen die bij de ejaculatie in de vagina
terechtkomen, zich in een wedren. Dankzij hun flagel, een klein staartje, kunnen ze zich
voortbewegen in de voortplantingsorganen van de vrouw.
Op het moment van de eisprong wordt het slijm van de baarmoederhals opgebouwd om
hun doorgang in de baarmoeder te vergemakkelijken.
⇨ Het houdt echter de zwakste en misvormde zaadcellen tegen zodat die de
eicel niet kunnen bevruchten. Amper 1% van alle mannelijke
voortplantingscellen slaagt erin de baarmoederholte binnen te dringen.
De zaadcellen zwemmen vervolgens verder in de baarmoeder tot aan de eileiders. Na
ongeveer anderhalf uur bereiken zo’n 100 tot 200 van deze cellen het buitenste derde van
de eileider. Daarin komt de eicel langzaam naar beneden wanneer ze uit de follikel is
gestoten.
Één zaadcel zal erin slagen tot bij de vrouwelijke voortplantingscel te komen, door het
buitenste membraan te breken en er binnen te dringen, waarna de doorgang voor de
achtervolgende zaadcellen definitief wordt afgesloten.
Op dat ogenblik vindt de bevruchting plaats.
1) Acrosoomreactie: de zaadcel maakt contact met de zona pellucida. Het acrosoom
gaat open en alle stoffen die erin zitten komen in de zona pellucida, waardoor er een
opening ontstaat. De zaadcel kan hierdoor verder dringen en maakt dan contact met
het plasmamembraan.
2) Corticale fase: de corticale granula versmelt met het plasmamembraan, waardoor de
zona pellucida ondoordringbaar wordt en er geen 2de spermacel kan doordringen.
, Tekening bevruchting;