H1. Functie van een onderzoek.
Onderzoek moet je leren. Vraag formuleren en methode bedenken.
Informatie verzameld, antwoord op je vraag en conclusie.
Onderzoekers hebben drie tal kenmerken waarmee ze zich onderscheiden:
- Houding ( geen persoonlijke voorkeuren, openheid, verantwoording afleggen )
- Kennis ( bezit kennis van methoden, opstart en inrichting van een onderzoek )
- Vaardigheid
Eerst een onderzoeksplan maken. Je formuleert een probleemstelling. Onderzoeksrichting,
paradigma. Er zijn twee hoofdtypen van onderzoek:
- Fundamenteel (empirisch) = beantwoord vragen die niet gericht zijn op de praktijk,
maar op kennis. bijv. onderzoek doen naar een theorie of die klopt of niet, kortom
onderzoek dat kennisvragen beantwoordt.
- Praktijkgericht = wel gericht op praktijk, gericht op toepasbare kennis, doel is
situatie verbeteren. bijv. Ajax wil weten wie van zijn leden een open dag waardeert
Fundamenteel is niet gericht op praktijk.
Kwalitatief en kwantitatief.
Kwantitatief = vooral statistisch. Meten is weten. Cijfermatig.
Kwalitatief = vooral een onderzoek uit het veld. Er wordt niet of nauwelijks met cijfers
gewerkt. Er wordt gekeken naar het geheel: holisme (het geheel). Bij kwalitatief is het
verzamelen van gegevens open en flexibel, onverwachte situaties, belangrijkste is de
betekenis van mensen. bijv. onderzoek van tevredenheid.
Kwalitatief en kwantitatief wordt gecombineerd, dit wordt triangulatie genoemd.
Kwaliteitscriteria van onderzoek:
- Onafhankelijkheid
- Toetsbaarheid van uitspraken ( mag geen uitspraak zijn zoals: engelen bestaan )
- Betrouwbaarheid
- Informativiteit (informatiegehalte moet maximaal zijn)
- Generaliseerbaarheid ( is het generaliseerbaar, is het onderzocht en aangetoond)
> statische generalisatie ( statistisch getest )
> inhoudelijke generalisatie (inhoudelijk getest, bijv bij kwalitatief onderzoek)
- Validiteit = is de info nog geldig en zuiver? meten we wat we willen?, systematische
fouten moeten worden uitgesloten.
> intern valide ( Je kunt de juiste conclusies trekken )
> extern valide ( conclusies uit je onderzoek mag je toepassen op een grote
groep personen of zaken, groter dan je had berekent. resultaten generaliseerbaar, statisch
gezien )
- Praktische criteria ( het moet efficiënt en bruikbaar zijn )
Onderzoekscyclus. Onderzoek heeft een vaste structuur, onderzoeksfasen.
PTO-schema: Probleem, Theorie, Onderzoek. gebruikt bij kennisvragen.
Werkcyclus voor praktijkgericht onderzoek:
- Probleemanalyse (doel van afbakening)
, - Onderzoeksontwerp (hier geef je aan hoe je de onderzoeksvraag gaat beantwoorden)
- Dataverzameling
- Data-analyse
- Rapportage
Holisme = in onderzoek worden onderzoekseenheden in hun omgeving als geheel onderzocht.
Paradigma = Onderzoeksrichting waarbij een bepaalde set van wetenschappelijke
uitgangspunten en methoden wordt gehanteerd.
Empirische cyclus = Cyclus die alle fasen van empirisch onderzoek weergeeft:
Regulatieve cyclus = cyclus voor praktijkgericht onderzoek.
Betrouwbaarheid = mate waarin onderzoek vrij is van toevallige fouten.
Validiteit = mate waarin onderzoek vrij is van systematische fouten.
Generaliseerbaarheid = Reikwijdte
H2. Aanleiding tot het onderzoek
De ontwerpfase. Keuzemogelijkheden aantal
manieren te maken krijgen via: Studie,
opdrachtgever of puur fundamenteel onderzoek.
Aanleiding tot onderzoek:
Praktijkprobleem/kennis uitbreiden -->
Probleemanalyse ---> Onderzoeksvoorstel
Opzet van praktijkonderzoek: Probleem analyse -
-> Keuze opzet --> Onderzoeksvoorstel.
Keuze opzet = Omgeving, populatie, tijd, geld, vraagtype.
Doel van afbakening = om de vraag van de opdrachtgever te vertalen naar een onderzoekbare
vraag. Dit wordt ook wel de probleemanalyse genoemd.
Opdrachtgevers. Wensen inventariseren. Soms een verborgen doelstelling. Onderwerp
afbakenen. Mogelijkheden om vragen te beantwoorden. Objectiviteit is belangrijk. Wees
voorzichtig met interpretatie en wees kritisch.
Informatie verzamelen. Informatie verzamelen doe je tijdens het gehele onderzoek:
Als vooronderzoek, als methode bij literatuuronderzoek, als methode om nieuwe informatie te
verzamelen. Zoekopdrachten zo specifiek mogelijk te maken.
Zes regels voor het zoeken naar informatie:
- Definieer het probleem, de zoekopdracht. Je formuleert een zoekvraag.
- Bepaal waar je gaat zoeken.
- Kies de juiste zoekstrategie.
- Bestudeer de informatie en maak selectie van wat relevant is.
- Organiseer de informatie zo dat het antwoord geeft op je vraag.
- Evalueer het resultaat.
Zoeken op internet:
- Specifiek mogelijk.
- Incomplete zin gebruiken.
- Zoekopdracht voorafgaan door allintitle.
, - Word of Acrobat indeling te zoeken.
- Je kunt opnieuw zoeken of vernieuwen.
- Je kunt een asterisk.
- Geef een trefwoord.
- Geavanceerd zoeken.
FIGUUR 2.2
Logboek. Een onderzoeksproces verloopt cyclisch. Het is aan te raden om een
onderzoeklogboek bij te houden. Je maakt daarin alle notities en de inhoud van het
onderzoek. Je kunt een mappenstructuur aanhouden. Schrijf alles op wat met het onderzoek
te maken heeft, of wat relevant is.
H3. Afbakening van het onderzoek.
Het begin van het onderzoek begint met het domein afbakenen. Dit vat je samen in je
onderzoeksplan. Hier krijg je duidelijk en realistisch antwoordt op de vraag: Waarom, wat,
waar, wanneer, hoe en hoeveel.
De ontwerpfase bestaat uit verschillende subfasen:
- Oriëntatie
- Probleemomschrijving
- Het vaststellen van een dataverzamelingsmethode.
- Het maken van een onderzoeksplan.
De probleemanalyse vind vooraf aan het vooronderzoek plaats.
De probleemomschrijving is een belangrijk deel van het onderzoeksproject.
probleemomschrijving = bestaat uit de doelstelling (wat is de functie) voor het onderzoeken
van de probleemstelling ( ofwel centrale vraagstelling.)
Kenmerken van een probleemstelling (blz 82):
- Wordt opgesteld uit een heldere vraag
- Er bestaat samenhang met de doelstelling
- Duidelijk is welke kennis de onderzoeker nodig heeft:
> Welke begrippen zijn belangrijk?
> Kwantitatief of kwalitatief
- Cross-sectioneel (onderzoek op 1 moment in de tijd)
- Deelvragen.
- Specificatie onderzoeksvragen mogelijk.
- Er is een relatie met de verwachtingen
- Probleemstelling is volledig
- probleem- en doelstellingen zijn doelvrij
Vraagtypen blz. 84 Tabel 3.1 lezen!
Deelvragen. Met deelvragen splits je de probleemstelling op in directe vragen.
Vaak wordt onderzoek gedaan vanuit een opdrachtgever. Een doelstelling bestaat uit:
- Centrale formulering
- Aanduiding van het onderzoekstype
- Aanduiding van de relevantie
- Vermelden van wensen en doelen van opdrachtgever
Begrippen uit je vragenlijst verduidelijken. Daarbij komt dat personen niet altijd objectief
zijn. Je moet daarom je begrippen afbakenen. Operationaliseren betekent dat begrippen uit je