Extracellulair water en intracellulair water;
- Intra -> in de cel.
- Extra-> in bloedplasma bv.
Hoe jonger -> hoe meer waterinhoud in lichaam.
In de cel : K+ gehalte hoog
Buiten de cel : Na+ gehalte hoog
Niet gestimuleerde cel : Ca2+ is zeer laag (cel in rust)
• Membraantransport
Gas = permeabel
Kleinere ongeladen polaire molecule = permeabel
Grotere polaire ongeladen molecule = niet echt permeabel
Ionen = niet permeabel
Polaire molecule = niet permeabel
è Sommige van de
substanties die
niet doorheen de
plasmamembraan
kunnen worden
erover gebracht
via
gespecialiseerde
eiwitten.
(pompen -> heeft te
maken met energie ->
ATP)
, • Fysische constanten: (te kennen)
• Wet van Fick :
????
è Vetoplosbare substanties diffunderen gemakkelijker doorheen de plasmamembraan
dan niet-vetoplosbare.
Permeabiliteit van de bloed-
hersenbarrière voor diverse
substanties met verschillende olie-
water partitiecoëfficiënten.
(Enkele voorbeelden van kennen.)
`
• Osmose:
= de cellulaire volumeveranderingen onder invloed van hypo-/hyperosmolariteit worden
normaal, onder fysiologische omstandigheden, gecorrigeerd door cellulaire
volumeregulatie.
- Isotoon
- Hypotoon: water gaat in de cel en cel gaat opzwellen
- Hypertoon: water gaat uit de cel en cel wordt kleiner/smaller.
, RVI: Osmotisch actieve substanties RVD : osmotische actieve substanties
(“osmolieten”) worden door de cel (‘osmolieten’) worden naar buiten
geproduceerd of opgenomen. getransporteerd.
RVI = regulatory volume increase
RVD = regulatory volume decrease
è Celvolume bepaald door :
1. De osmolariteit van de vloeistof
2. Cellulaire volumeregulatie
3. Een 3e factor die te maken heeft met het Donnan Evenwicht. *
(*Zie cursus + filmpje ppt.)
De fysiologie van osmolaire fluxen en water fluxen…
Telkens als er zich osmolieten (=osmotisch actieve deeltjes) verplaatsen (osmolaire flux) zal
water proberen te volgen – de water flux volgt dus de osmotische flux.
(Water verplaatst zich van een hoge ‘water concentratie’ [= plaats waar weinig osmolieten
zijn] naar een lage ‘water concentratie’ [waar veel osmolieten zijn]).
Het omgekeerde geldt ook: als water zich verplaatst zullen osmolieten proberen te volgen.
Osmolaire fluxen en water fluxen zijn dus gekoppeld
Indien deze fluxen doorheen een membraan verlopen die twee compartimenten van elkaar
scheiden, kan de koppeling maar doorgaan op voorwaarde dat de membraan doorgankelijk
is voor de substantie die volgt (water of osmolieten). De doorgankelijkheid hangt af van de
aanwezigheid van transportsystemen, d.w.z. waterkanalen die de passage van water
faciliteren (aquaporine eiwitten, zie verder) en/of kanalen of transporteiwitten die
osmolieten kunnen verplaatsen (ionen of andere substanties).