zegt Jan dat hij iets indrukwekkends kan. Hij kan nameijk zijn huid in
de halsstreek tot over zijn kin trekken. Tom wilt dat na doen maar
geraakt niet eens in de buurt van zijn kin. Wat is het verschil tussen
Tom en Jan?
a) De huid van Jan heeft minder elastine in de extracellulaire matrix
dan Tom
b) De huid van Jan heeft minder collageen in de extracellulaire matrix
dan Tom
c) De huid van Tom heeft meer fibronectine in de extracellulaire matrix
dan Jan
d) De huid van Tom bevat minder proteoglycanen in de extracellulaire
matrix dan Jan
e) Het aantal vezels in de extracellulaire matrix doet er in dit geval
minder toe, het gaat hier voornamelijk over het verschil in het aantal
cellen aanwezig in de huid.
Antwoord: B
2. Wat gebeurt er met slecht opgevouwen proteïnen in het ER?
a) Quality check via glycosylatie-deglycosylatie stappen
b) Chaperone ontmanteling
c) Ubiquitine degradatie
d) Glycosylatie
e) Proteosoomkoppeling
Antwoord A
3. Beschouw volgende samenstelling van verschillende
plasmamembranen, bij welke membraan is de transitie tempertatuur
het laagste?
a) Plasmamembraan opgebouwd uit verzadigde vetzuren met lange
vetzuurketens en met cholesterol tussen de lipiden.
b) Plasmamembraan opgebouwd uit onverzadigde en verzadigde
vetzuren met lange vetzuurketens en met cholesterol tussen de
lipiden.
c) Plasmamembraan opgebouwd uit onverzadigde en verzadigde
vetzuren met korte vetzuurketens en zonder cholesterol tussen de
lipiden.
d) Plasmamembraan opgebouwd uit onverzadigde vetzuren met korte
vetzuurketens en met cholesterol tussen de lipiden.
e) Plasmamembraan opgebouwd uit onverzadigde en verzadigde
vetzuren met lange vetzuurketens en zonder cholesterol tussen de
lipiden.
Antwoord D
, 4. Welke proteïnen zijn verantwoordelijk voor de beperking van het
doorlaten van moleculen tussen aaneensluitende epitheelcellen?
a) Cadherine
b) Adhesie
c) Vitmentine
d) Occludine
e) Integrine
Antwoord D
5. Welke stelling ivm Ca2+ is fout?
a) Er is calciumopslag in het glad endoplasmatisch reticulum en in de
mitochondrium.
b) Door o.a Ca2+ en ATP kan de spier contraheren.
c) Door aanwezigheid van Ca2+ worden verschillende cadherine
subunits star gehouden worden bij cel-celadhesie
d) Cel adhesive molecule (CAMs), cadherines en selectines zijn alleen
afhankelijk van Ca2+ bij cel-cel verbinding
e) Ca2+ is een belangrijke second messenger, diacyglycerol en Ca2+
activeren samen proteïne kinase C
Antwoord D
6. Welke van volgende stelling over de celcyclus is corret?
a) Bij extrinsieke apoptose lekt er een cytochroom c uit de
intermembranaire ruimte van een mitochondria waardoor er calcium
wordt vrijgesteld en apoptosoom geassembleerd wordt.
b) Bij dierlijke cellen wordt het tranistiepunt tussen de G0 fase en de M
fase het restrictiepunt genoemd.
c) Alle cellen in de G0 fase zullen nooit meer terugkeren in de normale
celcyclus.
d) M-cdk oftewel mitose cdk vereist naast de m-cycline ook zelf een
fosforylatie en defosforylatie ( van het cdk-molecule zelf)
e) Rb zal, bij onherstelvare DNA-schade, de apoptose pathway in gang
zetten.
Antwoord E
7. Uitspraak is niet waar over B-adrenge receptoren?
a) Ze bevinden zich in de spieren van hartbloedvaten en bronchiën.