Voeding
Begrippen:
- Vertering = een fysiologisch proces, waarbij ingenomen voedsel in het
maag-darmstelsel met middelen wordt verwerkt, tot stoffen die door het
lichaam kunnen worden opgenomen.
- Metabolisme/ stofwisseling = een chemisch proces in je cellen waarbij
voedingstoffen worden gebruikt energie vrijmaken of stoffen opbouwen
(spieren of hormonen).
Het verschil tussen vertering en metabolisme/ stofwisseling is dat de
spijsvertering zorgt voor voedselverwerking tot stoffen die je
lichaam gebruiken, terwijl metabolisme de stoffen zijn die worden
gebruikt om te functioneren.
- Energiebalans = wat je eet ten opzichte van wat je verbrandt.
Positieve energiebalans = meer binnenkrijgen dan je verbruikt
aankomen
Negatieve energiebalans = meer calorieën verbruiken dan je
binnenkrijgt afvallen
- Energieverbruik = fysieke activiteit, TEF en BMR
- Katabool = het afbreken van stoffen om energie vrij te maken het
levert energie
- Anabool = het opbouwen van stoffen
- ‘lyse’ = afbraak/ vrijmaken
- ‘genese’ = aanmaak/ vormen
- Glycogenese = het proces waarbij het glycogeen wordt gevormd en
wordt opgeslagen in de lever/ omzetting van glucose naar glycogeen.
- Glycogenolyse = het proces waarbij glycogeen, wat opgeslagen wordt in
je lever, wordt afgebroken tot glucose
- Gluconeogenese = het proces waarbij glucose wordt gemaakt uit niet-
koolhydraatbronnen zoals vetzuren, aminozuren en melkzuur.
- Lipogenese = het proces waarbij het lichaam vetten aanmaakt,
voornamelijk uit de lever, uit niet koolhydraatbronnen zoals glucose
- Lipolyse = het proces waarbij vetverbranding wordt afgebroken om
energie te krijgen
- Glycolyse = glucose wordt met behulp van enzymen afgebroken
- Eiwitsynthese/ eiwitopbouw = het proces waarbij cellen eiwitten
aanmaken uit aminozuren
- Eiwitafbraak = eiwitten die worden opgesplitst tot bouwstenen
aminozuren
- Macronutriënten = energieleverende voedingsstoffen
- Hydrolyse = een proces waarbij een verbinding wordt gesplitst door de
reactie met een watermolecuul. Hierdoor vindt de afbraak van
koolhydraten plaats.
, - BMR (Basic Metabolic Rate) = hoeveel calorieën je lichaam verbrandt in
rust.
- TEF (Thermic Effect of Food) = het thermisch effect van voeding
energie die wordt gebruikt bij vertering en verwerking van een bepaalde
voedingsstof.
- PAL-waarden laten zien hoe actief iemand is.
- MET-waarden = een waarde om uit te drukken hoeveel energie een
lichamelijke activiteit kost.
- Glycaemische index = de maat voor hoe snel koolhydraten in een
bepaald product geabsorbeerd worden en de bloedglucose laten stijgen
hoe snel bloedglucosewaarden stijgen en hoe snel bloedglucosewaarden
weer normaliseren. Producten met een lage GI werken MOGELIJK mee aan
gewichtsverlies en verlagen de kans op DM-II.
- Glycemische belasting = een maat die aangeeft hoeveel een normale
portie van een voedingsmiddel de bloedsuikerspiegel beïnvloedt.
Glycemische index = snelheid
Glycemische belasting = impact
- Amylose = een enzym dat de langzame afgifte van glucose aan het bloed
bevordert en is minder snel verteerbaar dan amylopectine
- Amylase = een enzym dat complexe koolhydraten, zoals zetmeel,
afbreekt tot kleinere suikers, die gemakkelijker door het lichaam kunnen
worden opgenomen
- Aminozuren = bouwstenen van peptiden en eiwitten
- Peptide = korte ketens van aminozuren, die dienen als bouwstenen voor
eiwitten en het heeft een serie van 2-50 aminozuren dipeptide,
tripeptide, polypeptide, etc. Het heeft diverse lichaamsfuncties, zoals
hormoonaanmaak, het bevorderen van collageenaanmaak voor een
gezonde huid, en het functioneren als antioxidanten en
onstekingsremmers.
- ADH (Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheid) van eiwit per kg
lichaamsgewicht = 0,83 gram eiwit per dag. Voor een 21-jarige man is het
61 gram eiwit per dag.
- Deaminatie = een proces van het scheiden van aminozuur van een
molecuul!
- Obesogene omgeving = een leefomgeving die mensen stimuleert om
meer te eten en minder te bewegen, wat bijdraagt aan overgewicht en
obesitas.
- XLS-medical = een eetlustremmer
- Macronutriënten zijn voedingsstoffen die je lichaam in grote
hoeveelheden nodig heeft voor energie, groei en functies en bestaan uit
koolhydraten, vetten en eiwitten.