ADPF samenvatting-blok 1
Casus 1: Sophie
De richtingsaanduidingen in de anatomie aflezen en toepassen op het
lichaam van de patiënt
Deze beschrijvingen gaan uit van een standaard positie: het lichaam staat
rechtop met het gezicht naar voren, armen aan de zijkant met de handpalmen
naar voren en voeten dezelfde richting en een beetje uit elkaar
- Sinister: links
- Dexter: rechts
- Mediaal: richting het midden (het hart licht mediaal van de bovenarm)
- Lateraal: richting de zijkant (de bovenarm ligt lateraal van het hart)
- Proximaal: dichtbij het midden, alleen bij armen en benen (de pols is
proximaal van de vingers) de pols is dichterbij het midden dan de vingers
- Distaal: verder van het midden, alleen bij armen en benen (de vingers zijn
distaal van de pols) de vingers zijn verder weg van het midden dan de pols
- Ventraal/anterior: dichterbij de voorkant van het lichaam
- Dorsaal/posterior: dichterbij de achterkant van het lichaam
- Craniaal/superior: dichterbij het hoofd (boven)
- Caudaal/inferior: verder van het hoofd (onder)
Beenderen aanwijzen en benoemen op een afbeelding
- Cranium: schedel
- Clavicula: schouderbeen
- Scapula: schouderblad
- Sternum: borstbeen
- Costae: rib
- Humerus: opperarmbeen
- Radius: spaakbeen
- Ulna: ellepijp
- Pelvis: bekken
- Ossa carpi: handwortelbeentje
- Ossa metacarpales: middenhandsbeen
- Phalanges: vingerkootjes
- Femur: dijbeen
- Patella: knieschijf
- Tibia: scheenbeen
- Fibula: kuitbeen
- Ossa tarsi: voetwortelbeentje
- Metatarsal bones: middenvoet
- Phalanges: teenkootje
- Vertebrae cervicale: halswervel
- Vertebrae thoracales: wervel
- Vertebrae lumbales: lendenwervel
- Sacrum: heiligbeen
- Coccyx: staartbeen
- Disci intervertrebrales: tussenwervelschijven
, plaatje wervelkolom boek toevoegen
De 4 lichaamsholte benoemen en de inhoud benoemen van de
borst en buikholte
1. Schedelholte, bevat de hersenen. De botten ontwikkelen afzonderlijk en
smelten later samen
2. Borstholte
3. Buikholte
4. Bekkenholte, bevat de dunne darm, urineblaas, ureters en urethra,
baarmoeder, prostaat etc.
Borstholte: begrensd door de borstkas en de andere spieren die er omheen
liggen
Bevat:
- Thachea (luchtpijp), 2 bronchi (luchtwegvertakkingen), 2 longen
- Hart, aorta, vena cava superior (bovenste holle ader), vena cava interior
(onderste holle ader) en bloedvaten
- De oesophagus (slokdarm)
- Lymfevaten en lymfeklieren
- Zenuwen
mediasternum: ruimte tussen de longen met de structuren die daar
liggen zoals het hart en de longen
Buikholte: grootste lichaamsholte. Begrensd door het diafragma, spieren
en ribben
Bevat:
- Maag, dunne darm, dikke darm
- Lever, galblaas, galwegen, pancreas (alvleesklier)
- Milt
- 2 nieren
- 2 bijnieren en ureters (urineleider)
- Bloedvaten, lymfevaten, lymfeklieren en zenuwen
Een definitie geven van de begrippen milieu interieur en homeostase
, Milieu interieur, is het inwendige milieu: het absorbeert zuurstof en
voedingsstoffen uit het bloed en geeft afvalstoffen af. Dat wordt via het bloed
weer afgegeven aan de uitscheidingsorganen.
Het uitwendige milieu omringt het lichaam en zorgt voor zuurstof en
voedingsstoffen. Hier gaan de afvalstoffen ook naar toe. (het bevat ook de
inhoudt van de darmen, longen en uitscheidingsorganen)
Homeostase: het handhaven van het inwendige milieu ondanks de
veranderingen in de omgeving. Bij verstoring loopt je welzijn gevaar.
Negatieve en positieve feedbackmechanismen met elkaar vergelijken
Detector: prikt prikkels op
Controlecentrum: ontvangt prikkel en zet de prikkel om
Effector: voert de actie uit (bijv. het samentrekken van spieren of het aanmaken
van hormonen)
Negatieve feedback: als het resultaat toeneemt wordt er een remming
veroorzaakt
Variabele stijgt, negatieve feedback laat het dalen tot een normaal niveau
Variabele daalt, negatieve feedback laat het stijgen tot een normaal niveau
Positieve feedback: als het resultaat toeneemt, zal het blijven toenemen
Er zijn er maar een paar, zoals baarmoedercontracties bij de bevalling,
gestimuleerd door oxytocine en dat blijft gestimuleerd worden als het
hoofdje in de cervix de receptoren stimuleert en dus meer contracties
krijgt
Het effect van osmose vergelijken met dat van diffusie en uitleggen hoe
moleculen zich verplaatsen binnen en tussen compartimenten in het
lichaam
Diffusie: verplaatsing van moleculen van een hoge naar een lage concentratie
(verplaatsing van deeltjes)
- Versnelt bij temperatuurstijging of hoge concentratie
- Kleine moleculen kunnen zich door het celmembraan diffunderen
Osmose: verplaatsing van water van een lage naar een hoge concentratie
- Andere moleculen zijn te groot om door het celmembraan heen te gaan
(semi-permeabel membaan)
- Isotoon: gelijke osmotische druk
- Hypotoon: lagere osmotische waarde
- Hypertoon: hogere osmotische waarde
Beschrijving geven van intra en extracellulaire vloeistof
Extracellulaire vloeistof (ECF): lichaamsvloeistof die zich buiten de weefselcellen
bevindt, bloed, plasma, lymfe etc.
Intracellulaire vloeistof (ICF): lichaamsvloeistof die zich in de cellen bevindt, de
cellen reguleren dit zelf en daardoor verschilt het van de ECT
Casus 1: Sophie
De richtingsaanduidingen in de anatomie aflezen en toepassen op het
lichaam van de patiënt
Deze beschrijvingen gaan uit van een standaard positie: het lichaam staat
rechtop met het gezicht naar voren, armen aan de zijkant met de handpalmen
naar voren en voeten dezelfde richting en een beetje uit elkaar
- Sinister: links
- Dexter: rechts
- Mediaal: richting het midden (het hart licht mediaal van de bovenarm)
- Lateraal: richting de zijkant (de bovenarm ligt lateraal van het hart)
- Proximaal: dichtbij het midden, alleen bij armen en benen (de pols is
proximaal van de vingers) de pols is dichterbij het midden dan de vingers
- Distaal: verder van het midden, alleen bij armen en benen (de vingers zijn
distaal van de pols) de vingers zijn verder weg van het midden dan de pols
- Ventraal/anterior: dichterbij de voorkant van het lichaam
- Dorsaal/posterior: dichterbij de achterkant van het lichaam
- Craniaal/superior: dichterbij het hoofd (boven)
- Caudaal/inferior: verder van het hoofd (onder)
Beenderen aanwijzen en benoemen op een afbeelding
- Cranium: schedel
- Clavicula: schouderbeen
- Scapula: schouderblad
- Sternum: borstbeen
- Costae: rib
- Humerus: opperarmbeen
- Radius: spaakbeen
- Ulna: ellepijp
- Pelvis: bekken
- Ossa carpi: handwortelbeentje
- Ossa metacarpales: middenhandsbeen
- Phalanges: vingerkootjes
- Femur: dijbeen
- Patella: knieschijf
- Tibia: scheenbeen
- Fibula: kuitbeen
- Ossa tarsi: voetwortelbeentje
- Metatarsal bones: middenvoet
- Phalanges: teenkootje
- Vertebrae cervicale: halswervel
- Vertebrae thoracales: wervel
- Vertebrae lumbales: lendenwervel
- Sacrum: heiligbeen
- Coccyx: staartbeen
- Disci intervertrebrales: tussenwervelschijven
, plaatje wervelkolom boek toevoegen
De 4 lichaamsholte benoemen en de inhoud benoemen van de
borst en buikholte
1. Schedelholte, bevat de hersenen. De botten ontwikkelen afzonderlijk en
smelten later samen
2. Borstholte
3. Buikholte
4. Bekkenholte, bevat de dunne darm, urineblaas, ureters en urethra,
baarmoeder, prostaat etc.
Borstholte: begrensd door de borstkas en de andere spieren die er omheen
liggen
Bevat:
- Thachea (luchtpijp), 2 bronchi (luchtwegvertakkingen), 2 longen
- Hart, aorta, vena cava superior (bovenste holle ader), vena cava interior
(onderste holle ader) en bloedvaten
- De oesophagus (slokdarm)
- Lymfevaten en lymfeklieren
- Zenuwen
mediasternum: ruimte tussen de longen met de structuren die daar
liggen zoals het hart en de longen
Buikholte: grootste lichaamsholte. Begrensd door het diafragma, spieren
en ribben
Bevat:
- Maag, dunne darm, dikke darm
- Lever, galblaas, galwegen, pancreas (alvleesklier)
- Milt
- 2 nieren
- 2 bijnieren en ureters (urineleider)
- Bloedvaten, lymfevaten, lymfeklieren en zenuwen
Een definitie geven van de begrippen milieu interieur en homeostase
, Milieu interieur, is het inwendige milieu: het absorbeert zuurstof en
voedingsstoffen uit het bloed en geeft afvalstoffen af. Dat wordt via het bloed
weer afgegeven aan de uitscheidingsorganen.
Het uitwendige milieu omringt het lichaam en zorgt voor zuurstof en
voedingsstoffen. Hier gaan de afvalstoffen ook naar toe. (het bevat ook de
inhoudt van de darmen, longen en uitscheidingsorganen)
Homeostase: het handhaven van het inwendige milieu ondanks de
veranderingen in de omgeving. Bij verstoring loopt je welzijn gevaar.
Negatieve en positieve feedbackmechanismen met elkaar vergelijken
Detector: prikt prikkels op
Controlecentrum: ontvangt prikkel en zet de prikkel om
Effector: voert de actie uit (bijv. het samentrekken van spieren of het aanmaken
van hormonen)
Negatieve feedback: als het resultaat toeneemt wordt er een remming
veroorzaakt
Variabele stijgt, negatieve feedback laat het dalen tot een normaal niveau
Variabele daalt, negatieve feedback laat het stijgen tot een normaal niveau
Positieve feedback: als het resultaat toeneemt, zal het blijven toenemen
Er zijn er maar een paar, zoals baarmoedercontracties bij de bevalling,
gestimuleerd door oxytocine en dat blijft gestimuleerd worden als het
hoofdje in de cervix de receptoren stimuleert en dus meer contracties
krijgt
Het effect van osmose vergelijken met dat van diffusie en uitleggen hoe
moleculen zich verplaatsen binnen en tussen compartimenten in het
lichaam
Diffusie: verplaatsing van moleculen van een hoge naar een lage concentratie
(verplaatsing van deeltjes)
- Versnelt bij temperatuurstijging of hoge concentratie
- Kleine moleculen kunnen zich door het celmembraan diffunderen
Osmose: verplaatsing van water van een lage naar een hoge concentratie
- Andere moleculen zijn te groot om door het celmembraan heen te gaan
(semi-permeabel membaan)
- Isotoon: gelijke osmotische druk
- Hypotoon: lagere osmotische waarde
- Hypertoon: hogere osmotische waarde
Beschrijving geven van intra en extracellulaire vloeistof
Extracellulaire vloeistof (ECF): lichaamsvloeistof die zich buiten de weefselcellen
bevindt, bloed, plasma, lymfe etc.
Intracellulaire vloeistof (ICF): lichaamsvloeistof die zich in de cellen bevindt, de
cellen reguleren dit zelf en daardoor verschilt het van de ECT