Samenvatting Seneca Maatschappijwetenschappen (MAW) Havo 4/5
Hoofdstuk 6 + 7
Paragraaf 6.1
Volkssoevereiniteit = het volk kiest zelf zijn volksvertegenwoordigers en heeft daarmee
inspraak in het bestuur.
Representatie = de vertegenwoordiging van een groep in (politieke) organisaties door
één of enkele betrokkenen die namens de groep optreden.
Representativiteit = de mate waarin de (politieke) besluiten, de standpunten of
achtergrondkenmerken van vertegenwoordigers overeenkomen met die van de groep
die vertegenwoordigd wordt.
Meten van representativiteit:
1. Achtergrondkenmerken = lijkt de politiek wat betreft de variabelen als leeftijd en
geslacht op de bevolking doe zij vertegenwoordigt?
2. Standpunten = Vinden mensen hun standpunten terug in de partijen? En
vertegenwoordigt deze partij de standpunten ook na de verkiezingen?
3. Besluiten = komen de besluiten van volksvertegenwoordiging of van het kabinet wel
overeen met de standpunten van de partijen die daarin zitten en de wensen van de
kiezers?
Paragraaf 6.2
Liberalisme = Een politieke ideologie die streeft naar individuele vrijheid, beperkte
overheidsbemoeienis en bescherming van burgerrechten.
Socialisme = Een politieke ideologie die streeft naar gelijke verdeling van welvaart en
collectieve controle over de productiemiddelen.
, Christendemocratische/ Confessionele partijen = Een politieke stroming die
religieuze waarden en normen neemt voor politieke beslissingen.
5 belangrijke functies van politieke partijen voor het in standhouden van de democratie
1. Rekrutering en selectie = mensen worden benaderd om op de kieslijst te staan.
Maar niet iedereen is altijd geschikt dus is er een selectieproces om te bepalen wie de
beste kandidaten zijn en dus hoog op de kieslijst moeten staan.
2. Mobilisatie = het interesseren van burgers voor deelname aan politieke
besluitvormingsprocessen. Op deze manier kunnen burgers mee doen zonder lid te
worden van een politieke partij (inspraakavond)
3. Aggregatie = het afwegen en bij elkaar brengen van wensen, eisen en belangen. Op
basis van dit maakt een partij zijn verkiezingsprogramma.
4. Communicatie = communicatie tussen overheid en burgers.
Pragmatische partijen = Een benadering waarbij beleidsbeslissingen worden genomen
op basis van praktische overwegingen en effectiviteit, eerder dan ideologische
overtuigingen.
Populistische partijen = Een politieke benadering die de belangen van 'het volk'
benadrukt en zich vaak afzet tegen 'de elite'.
Veranderingen in politieke partijen:
1. Meer zwevende kiezers = kiezers die tot vlak voor de verkiezingen niet weten op
welke partij ze gaan stemmen.
2. Het aantal mensen dat lid is van een politieke partij neemt af = steeds minder
mensen zijn actief binnen politieke partijen. Hierdoor zijn er minder gesprekken binnen
politieke partijen.
3. Toenemende concurrentie van media en pressiegroepen = de media hebben
invloed op het bepalen van de politieke agenda en de politieke keuzes die worden
gemaakt.
Hoofdstuk 6 + 7
Paragraaf 6.1
Volkssoevereiniteit = het volk kiest zelf zijn volksvertegenwoordigers en heeft daarmee
inspraak in het bestuur.
Representatie = de vertegenwoordiging van een groep in (politieke) organisaties door
één of enkele betrokkenen die namens de groep optreden.
Representativiteit = de mate waarin de (politieke) besluiten, de standpunten of
achtergrondkenmerken van vertegenwoordigers overeenkomen met die van de groep
die vertegenwoordigd wordt.
Meten van representativiteit:
1. Achtergrondkenmerken = lijkt de politiek wat betreft de variabelen als leeftijd en
geslacht op de bevolking doe zij vertegenwoordigt?
2. Standpunten = Vinden mensen hun standpunten terug in de partijen? En
vertegenwoordigt deze partij de standpunten ook na de verkiezingen?
3. Besluiten = komen de besluiten van volksvertegenwoordiging of van het kabinet wel
overeen met de standpunten van de partijen die daarin zitten en de wensen van de
kiezers?
Paragraaf 6.2
Liberalisme = Een politieke ideologie die streeft naar individuele vrijheid, beperkte
overheidsbemoeienis en bescherming van burgerrechten.
Socialisme = Een politieke ideologie die streeft naar gelijke verdeling van welvaart en
collectieve controle over de productiemiddelen.
, Christendemocratische/ Confessionele partijen = Een politieke stroming die
religieuze waarden en normen neemt voor politieke beslissingen.
5 belangrijke functies van politieke partijen voor het in standhouden van de democratie
1. Rekrutering en selectie = mensen worden benaderd om op de kieslijst te staan.
Maar niet iedereen is altijd geschikt dus is er een selectieproces om te bepalen wie de
beste kandidaten zijn en dus hoog op de kieslijst moeten staan.
2. Mobilisatie = het interesseren van burgers voor deelname aan politieke
besluitvormingsprocessen. Op deze manier kunnen burgers mee doen zonder lid te
worden van een politieke partij (inspraakavond)
3. Aggregatie = het afwegen en bij elkaar brengen van wensen, eisen en belangen. Op
basis van dit maakt een partij zijn verkiezingsprogramma.
4. Communicatie = communicatie tussen overheid en burgers.
Pragmatische partijen = Een benadering waarbij beleidsbeslissingen worden genomen
op basis van praktische overwegingen en effectiviteit, eerder dan ideologische
overtuigingen.
Populistische partijen = Een politieke benadering die de belangen van 'het volk'
benadrukt en zich vaak afzet tegen 'de elite'.
Veranderingen in politieke partijen:
1. Meer zwevende kiezers = kiezers die tot vlak voor de verkiezingen niet weten op
welke partij ze gaan stemmen.
2. Het aantal mensen dat lid is van een politieke partij neemt af = steeds minder
mensen zijn actief binnen politieke partijen. Hierdoor zijn er minder gesprekken binnen
politieke partijen.
3. Toenemende concurrentie van media en pressiegroepen = de media hebben
invloed op het bepalen van de politieke agenda en de politieke keuzes die worden
gemaakt.