Samenvatting Hoorcolleges
HC 1: Introductie in ontwikkelingspsychopathologie
Het is van belang om de psychopathologie in jongeren te onderzoeken omdat:
- 1/3e van de mensen met een psychische aandoening later in het leven, had al klachten vóór het 14 e
jaar.
- 1/2e van de mensen met een psychische aandoening later in het leven, had al klachten vóór het 18 e
jaar.
- En ruim 60% van de mensen met een psychische aandoening later in het leven, had al klachten vóór
het 25e jaar.
De kindertijd en adolescentie zijn dus cruciaal om te bekijken hoe abnormaal gedrag en psychopathologie
zich ontwikkeld en wat de factoren zijn van invloed. Dit biedt ook mogelijkheden voor betere behandelingen
en het voorkomen van stoornissen.
Wanneer bepaalde diagnoses worden gesteld kan ook in verband worden gebracht met leeftijd
(chronologische volgorde):
- Jonge leeftijd (0-12):
o Separatieangst
o ADHD
o Autisme
- Adolescentie (12-25):
o Anorexia
o Sociale angststoornis
o Bulimia
o OCD
o Drugs misbruik
o Schizofrenie
- Oudere leeftijd (25+):
o PTSD
o Alcohol misbruik
o Paniekstoornis
o Gegeneraliseerde angststoornis
o Bipolaire stoornis
Maar ook externe factoren kunnen van invloed zijn, zo heeft COVID gezorgd voor een sterke toename in
angst en depressie onder jongeren. Het is belangrijk om te onderzoeken hoe dit effect tot stand is gekomen.
- 27% last van angst
- 15% last van depressie
- 1 in 2 jongeren minder motivatie om activiteiten te doen waar ze plezier uit haalden.
- 3 van de 4 jongeren voelde hulp nodig te hebben bij deze klachten.
- 2 van de 5 zocht geen hulp ondanks dat wel nodig denken te hebben.
De impact van psychopathologie heeft niet alleen betrekking tot de persoon zelf. Maar ook de omgeving
merkt hier veel van, zoals familie maar zelfs de samenleving in zijn geheel.
VB: Minder werken door depressies heeft ook invloed op de maatschappij.
,Tot slot kunnen problemen in het vroege leven interfereren met de daaropvolgende
ontwikkelingsprocessen, zo kan het zorgen voor de verergering van problematiek.
Om onderzoek te doen naar ontwikkelingspsychopathologie is het van belang om normaal en abnormaal
gedrag van elkaar te kunnen onderscheiden:
1. Ontwikkelingsnormen
o De ontwikkelingsnormen zijn op te delen in drie aspecten van ontwikkeling:
Tempo:
Wat is de typische snelheid waarmee kinderen iets leren.
VB: Wanneer leren kinderen lopen?
VB: Wanneer leren ze dat wanneer je iemand slaat dat de ander pijn doet?
Volgorde:
Wat is de typische volgorde van groei/gedrag.
VB: Eerst kruipen, dan lopen.
Vorm:
Wat zijn typische vormen van fysieke skills, taal, cognitie, emotie en sociaal gedrag.
Hoe uiten kinderen deze vormen van gedrag en is dat typisch.
o Binnen deze ontwikkelingsnormen kan je kijken of er veranderingen optreden:
Ontstaan/wanneer:
Vertraging:
VB: Duurt het heel lang voordat een kind volle zinnen kan spreken, wanneer
doen de meeste kinderen dat normaal gesproken?
Regressie:
VB: Kind is zindelijk maar gaat ineens in hun bed plassen.
Frequentie/hoe vaak:
Frequentie:
VB: Heel vaak handen wassen. Is dit compulsief of is het typisch voor
wanneer kinderen op een gegeven moment meer leren over hygiëne en het
iets vaker gaan doen.
Intensiteit:
VB: Fobieën. Sommige angsten zijn nuttig, maar fobieën zijn veel intenser
dan een nuttige angst.
Persistentie:
Hier gaat het om hoe lang bepaald gedrag aan houdt.
VB: Depressieve stemming gedurende weken in plaats van soms even een
mindere dag hebben.
Ongepast:
Het gedrag past niet bij de situatie.
VB: Fobieën. De angst is niet relatief aan de werkelijke dreiging.
Vorm/wat:
Verandering:
VB: Kind was eerst heel sociaal en niet bang voor andere mensen, maar
ineens meer terug getrokken en geen kennis willen maken met vreemden.
Several:
VB: Separatieangststoornis.
Anders:
Hier gaat het er om dat kinderen andere vormen van gedrag laten zien dan
wat typisch is.
VB: Geen oogcontact maken met anderen terwijl kinderen normaal
gesproken op een bepaalde leeftijd leren dat oogcontact beleefd is.
, 2. Culturele normen:
o Groepen mensen zijn op een bepaalde manier georganiseerd en leven in een bepaalde
omgeving. Ze delen bepaalde meningen, overtuigingen, waarden, gebruiken en
gedragsnormen. Zo heeft cultuur dus een invloed op wat we zien als normaal en abnormaal
gedrag. Maar ook normale en abnormale ontwikkeling.
VB: Pubers die ruzie maken met hun ouders is in veel westerse culturen niet heel gek, in veel
oosterse culturen wordt dat echter niet geaccepteerd.
3. Gender normen:
o In gedrag worden er andere dingen verwacht van meisjes dan van jongens.
VB: Verlegenheid;
Bij meisjes normaal, bij jongens abnormaal.
VB: Drukte;
Bij meisjes abnormaal, bij jongens normaal.
4. Situatie:
o De situatie waarin gedrag plaats vind bepaald ook in hoeverre we gedrag wel of niet normaal
vinden.
VB: Rennen in de bibliotheek vs. rennen op het schoolplein.
5. Rol van volwassenen:
o Volwassenen houden kinderen in de gaten, zij zullen dan ook als eerste aan de bel trekken
als ze gedrag zien bij hun kind wat volgens hen abnormaal is. Zij spelen dan ook een grote rol
in of kinderen uiteindelijk onderzocht worden/zorg krijgen of niet.
6. Veranderend perspectief:
o Wat als normaal of abnormaal wordt gezien kan veranderen met de tijd.
VB: Homoseksualiteit als iets strafbaars.
VB: Intelligentie bij vrouwen als teken van een stoornis.
7. Schade/verstoring:
o Levert het gedrag schade of verstoring op bij het kind, heeft het kind er last van.
VB: Hele intelligente kinderen die er geen last van hebben in de klas.
o Is er spraken van lijdensdruk voor het kind of de omgeving. Dit is een van de belangrijkste
criteria om in acht te nemen als je een kind beoordeeld op normaal/abnormaal gedrag.
Als we het dan hebben over normaal of abnormaal gedrag dan is het handig om dit te kunnen classificeren=
het systematisch beschrijven van een fenomeen.
VB: Classificeren van diersoorten zodat biologen over de hele wereld weten over welk dier ze het hebben.
Classificatie kan in een:
- Categorie:
Discreet= je hebt het of je hebt het niet.
- Dimensie:
Continu= je kan iets op een laag, middel en hoog niveau hebben.
, Voorwaarden waar een classificatie methode aan moet voldoen:
- Duidelijk:
Een classificatie systeem moet een hoge interrater betrouwbaarheid hebben. Dat betekend dat
verschillende deskundige tot dezelfde conclusie komen middels het classificatiesysteem.
- Betrouwbaar:
Een classificatiesysteem moet een hoge test-retest betrouwbaarheid hebben. Dit betekend dat er
ongeveer hetzelfde uit een test moet komen als je deze twee keer uitvoert.
- Valide en informatief:
Het moet wat zeggen over de:
o Etiologie= ontstaan.
o Ontwikkeling
o Behandeling
- Klinisch bruikbaar:
Classificaties moeten klinisch bruikbaar zijn, dat wil zeggen dat de classificatie zelf van klinische
relevantie moet zijn.
VB: Als je 10.000 classificaties hebt maar die hebben allemaal dezelfde behandeling dan is de
classificatie niet van klinische relevantie.
Benaderingen om te classificeren:
1. Klinisch:
o Klinische benaderingen spreken van problematisch gedrag wanneer er spraken is van:
Clusters van symptomen.
Symptomen zijn continu aanwezig/terugkerend/intens/overmatig/onredelijk.
Symptomen zorgen voor klinische verstoring of beperkingen in belangrijke
levensgebieden. Zo kan er een verstoring van het functioneren optreden.
o Klinische handboeken voor classificatie:
DSM:
Amerikaans handboek.
ICD:
WHO handboek.
o Kenmerken van klinische classificatie systemen:
Afgeleid uit de klinische praktijk:
Het is gebaseerd op klinische consensus.
Categorisch:
Er zijn criteria voor diagnoses. Dit heeft als nadeel dat iemand die net niet aan de
criteria voldoet wel nog steeds veel last kan hebben.
Kwalitatieve benadering:
Iemand heeft bepaald gedrag/symptomen/stoornis wel of niet.
Veel gebruikt:
Ook veel in onderzoek.
Veranderende conceptualisatie van problematiek in jongeren:
Hierdoor worden er vaak herschreven versies uitgebracht.
o Kritiekpunten m.b.t. klinische benadering:
Overdiagnostisering van gedrag:
Teveel diagnoses worden gesteld, gedrag wordt gediagnostiseerd wat eigenlijk als
normaal zou kunnen worden gezien.
Betrouwbaarheid varieert:
Als verschillende clinici een vragenlijst afnemen leidt dat niet altijd tot dezelfde
diagnose. Dat kan komen doordat symptomen niet altijd duidelijk beschreven
staan/worden en voor meerdere interpretaties vatbaar zijn.
VB: Verlies van energie bijna elke dag.