Deze samenvatting vat alle leerdoelen uit het toetsmatrijs samen. Eerst komen de
leerdoelen voor de gesloten vragen aan bod, daarna die over de open vragen.
Leerdoelen over gesloten vragen:
De verschillende economische systemen – H2
Er zijn 3 verschillende economische systemen:
1. Gemeenschapseconomie
2. Markteconomie
3. Planeconomie
Gemeenschapseconomie
Vroeger leefde men in kleine groepen op gemeenschappelijke gronden waar ze op
wild joegen, vee hielden en land bewerkten. – gemeenschap
Kenmerken van deze economie:
- Overleg
o Door overleg middelen over behoeften verdeeld (hoeveel behoefte is
er bijv. aan onderwijs, groente, kleding).
- Zelfvoorzienend
o Zolang er weinig handel was, was de economie zelfvoorzienend. Er
werd gemaakt wat er nodig was. – rem op productiegroei.
- Wederkerigheid
o Deze economie is een deeleconomie, producten werden gedeeld op
wederkerigheid.
o ‘Voor wat hoort wat’
o Weinig eigen bezit, dus ongelijkheid was klein
o Door tradities en gewoontes was er weinig ruimte voor eigen dromen
- Sociale of clubgoederen
o Goederen die burgers elkaar leveren buiten de markt en overheid om.
o Vrijwilligers, etc.
- Buttom-up-economie
o Burgerinitiatieven gericht op een inlcusieve en duurzamen
samenleving.
o Komt van onderaf
- Kleinschalig
, o Coöperatieve bedrijven werken goed als het aantal beslissende leden
klein is – anders snel onenigheid
- Minder milieuschade
o Geen internationaal transport nodig, alles is lokaal
o Recycling is makkelijk omdat producent en consument dicht bij elkaar
staan
o Kleine groep gaat beter om met eigen deel van de natuur
Markteconomie
Er kwam steeds meer handel tussen Europese steden en daarna verder. Hieruit
ontstond de Markteconomie. Op deze markt wisselen burgers en bedrijven goederen
uit, prijzen zorgen hierbij voor afstemming van vraag en aanbod. Kenmerken zijn:
- Eigendomsrechten
o Er moet duidelijk zijn van wie de spullen op de markt zijn
- Kapitalisme
o Particulier eigendom van productiemiddelen en marktwerking
o Rem op de productiegroei, en daarmee gemeenschapseconomie,
verdween
- Individuele goederen
o Goederen waarvan je eigenaar kunt worden door ze te kopen
- Prijzen
o Zorgen voor afstemming van vraag en aanbod van individuele
goederen
o Meer brood – bestaand prijs een vraagoverschot, prijs van brood stijgt
– wordt meer brood geproduceerd, aanbod past zich aan
- Inkomensverdeling
o Door de verdeling van marktinkomens wordt er bepaald wie welk deel
van de totale productie kan kopen
- Welvaartsongelijkheden
o Gaat gepaard met grote welvaartsongelijkheden – zonder ingrijpen van
overheid
- Schade aan natuur
o Gevolg van explosieve productiegroei
o Expliseve groei van uitstoot van broeikasgassen
o Uitstoter betaalt niet de uitstoot die hij maakt – lucht is van niemand
- Hebzucht
- Winstbejag
o Worden continu nieuwe behoeften gecreëerd waar consumenten in
mee gaan
o Spullen die niet nodig zijn worden gekocht met geld dat mensen niet
hebben
Planeconomie
,Overheid die spelregels op de markt bepaalt en dit naleeft, geen vrije markt.
Kenmerken van een planeconomie zijn:
- Spelregels
o Rol van overheid om de economie in te richten en de regels hiervan te
handhaven
o Overheid bezit productiemiddelen en bepaalt wat bedrijven moeten
produceren
o China en Rusland
- Overheid
o Zij bepalen wat er in de winkel komt te liggen
o Hiervoor moeten ze weten hoeveel behoefte het volk aan een bepaald
product heeft – overleg op zo’n grote schaal onmogelijk
- Democratie
o Tijdens verkiezingen kunnen mensen hun stem laten horen
- Dictatuur
o Samenstelling van productie weerspiegelt dat wat politieke leiding wil
- Inkomen naar behoefte
o Iedereen geeft bijdrage naar vermogen aan productie
o Overheid geeft hierbij een inkomen naar behoefte
- Productieplannen
o Je werkt niet harder voor meer loon, maar omdat het moet
o Afdwingen van uitvoering door niet-financiële beloningen en straffen
Gemengde economie
In de praktijk zijn er alleen gemengde economieën. Dit is de middelste driehoek in
het eerste figuur.
- The tragedy of the commons
o Baten van het gebruik van een gemeenschappelijk goed zijn voor het
individu, maar de gemeenschap de lasten draagt.
o Overexploitatie van gemeenschappelijke goederen – de zee leeg
vissen etc.
o Iedereen ziet het als een probleem van een ander, dus blijft
overexploitatie van de natuur altijd bestaan.
- Economische vrijheid
o Het ene land heeft meer economische vrijheid dan de ander, dit hangt
af van de mate van bemoeienis van de overheid
De elementen van een duurzame economie – H2
, Duurzame markteconomie
Sociale doelen zijn in een markteconomie ondergeschikt aan het maken van winst.
- Blind voor externe kosten en baten
- Marktprijzen geven niet de ‘echte prijzen’ weer, waarin ecologische schade
wordt meegerekend
- Duurzame markteconomie ontstaat alleen uit ‘True Pricing’
o Prijzen die alle kosten bevatten, ook de kosten die op de markt
verborgen blijven.
o Denk hierbij aan ecologische kosten zoals het verbranden van een bos
- Meeste bedrijven zitten in kwadrant 1
o Veel winst maken, maar er wordt roofbouw gepleegd op
natuur/samenleving
- Kwadrant 2 is win-win
o Winstgevend én zorgen voor ecologische en sociale meerwaarde
- Kwadrant 3 moet niemand in zitten
o Onrendabel bedrijf met schade aan ecologische en sociale factoren
- Kwadrant 4 zijn nog niet rendabel, maar wel goed voor natuur en mens
o Gemeenschapseconomie, zoals vrijwilligerswerk
Het verschil tussen neoklassieke en gedragseconomie – H3
Neoklassieke economie
Adam Smith komt met het volgende: mensen – soms rationeel en soms niet rationeel
– streven hun eigen belang na.
- Homo economicus
o De rationele economische mens binnen de neoklassieke economie