Hart- en vaatziekten
Samenvatting blok 1.3
Iris Schoonewille
1F2; 13099760
,Inhoudsopgave
Anatomie/Fysiologie 5
Hoorcollege en werkcollege 1 5
Je kunt beschrijven uit welke onderdelen ons bloed is opgebouwd en welke functies die
delen hebben. 5
Je kunt de oorzaken en gevolgen van anemie (bloedarmoede) beschrijven en de rol van
ons dieet (zoals vitamine B12, foliumzuur en ijzer) hierin. 6
Je kunt de functie van ons lymfestelsel en de ligging van de lymfoide weefsels en
lymfoide organen (lymfeknopen, thymus, milt) beschrijven. 6
Je kunt uitleggen hoe ons afweersysteem werkt en hoe onze specifieke en aspecifieke
afweerreacties van elkaar verschillen. 7
Je kunt de drie belangrijkste verstoringen van onze immuniteit beschrijven (auto-
immuniteit, immuundeficiëntie en allergie) en je kunt voorbeelden geven van ziektes die
het gevolg van verstoorde immuniteit zijn. 8
Hoorcollege en werkcollege 2 8
Je kunt de bouw van bloedvaten en het verschil tussen een vene, capillair en arterie
beschrijven. 8
Je kunt de verschillende stappen van het bloedstollingsproces beschrijven. 9
Je kunt het proces van atherosclerose en de rol van cholesterol hierin beschrijven. 9
Je kunt uitleggen wat het gevolg is van atherosclerose voor de doorbloeding van de
achterliggende weefsels (ischemie). 9
Je kunt de ziektebeelden angina pectoris (stabiel en instabiel) en hartinfarct beschrijven
en inzicht geven in de ernst en de omvang van deze hart- en vaatziekten in de
Westerse wereld. 9
Je kunt medicamenteuze behandeling van ischemische hartziekten beschrijven. 10
Hoorcollege en werkcollege 3 10
Je kunt de ligging en anatomische structuren van het hart benoemen. 10
Je kunt de weg die het bloed aflegt in de grote en kleine bloedsomloop beschrijven. 11
Je kunt de werking van het hart beschrijven aan de hand van de hartcyclus (systole en
diastole) en het prikkel geleidingssysteem. 11
Je kunt aan de hand van de anatomie van de bloedsomloop en de vaten uitleggen
waarom arteriële, capillaire en veneuze bloeddruk van elkaar verschillen. 12
Je kunt uitleggen hoe 1) bloeddruk, 2) vaatweerstand en 3) hartminuutvolume van
invloed zijn op de doorbloeding van onze weefsels. 13
Je kunt uitleggen op welke drie manieren (autoregulatie, neuroregulatie en hormonale
regulatie) bloeddruk en doorbloeding worden gereguleerd. 13
Je kunt uitleggen wat hartfalen betekent en wat de oorzaken en gevolgen zijn. 14
Je kunt uitleggen hoe hartfalen medicamenteus wordt behandeld. 14
Hoorcollege en werkcollege 4 15
Je kunt uitleggen welke functie het urinair stelsel vervult bij de handhaving van het
milieu interieur (homeostase). 15
Je kunt de bouw en de ligging van de nieren en urinewegen beschrijven. 15
Je kunt uitleggen welke fysiologische processen in het nefron plaatsvinden. 15
Je kunt de rol van de nieren in de regulatie van de bloeddruk beschrijven. 17
Je kunt de oorzaken, gevolgen en behandeling van hypertensie beschrijven en de rol
van de nieren hierin. 17
Psychologie 19
Hoorcollege en werkcollege 1 19
Je kunt de verschillen in (voedingsdeskundige) samenstelling (chemisch, fysiek)
benoemen en verklaren. 19
Je kunt de warenwet hanteren m.b.t. genoemde producten/productgroepen. 19
, Je kunt chemisch, fysisch en microbieel bederf herkennen en verklaren. 19
Je kunt diverse soorten van dierlijke en plantaardige afkomst benoemen. 20
Je kunt verschillende toepassingsmogelijkheden aangeven. 20
Hoorcollege 3 en werkcollege 2 21
Je kunt de voedingskundige samenstelling van kaas en kaasproducten beschrijven en
herkennen. 21
Je kunt in grote lijnen aangeven hoe Nederlandse harde kaas wordt geproduceerd. 21
Je kunt de functie van de volgende toevoegingen bij de bereiding van kaas omschrijven:
21
Je kunt de warenwet hanteren t.a.v. kaas en kaasproducten (bv.
Kaaskorstbedekkingsmiddelen, additieven, vetgehalte). 22
Je kunt/weet wat imitatiekaas/vegetarische kaas en verse kaas is. 23
Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen kooi-/legbatterij eieren, scharreleieren vrije
uitloopeieren en biologische eieren. 23
Je kunt uitleggen hoe een consument eieren op basis van de eicode kan aanschaffen.
23
Je kunt een aantal eierkeurmerken (IKB eierkeurmerk, Beter Leven Keurmerk, EKO)
benoemen en uitleggen. 23
Je kunt een aantal producten benoemen waarin eieren zijn verwerkt. 24
Je kunt aangeven op basis van welk warenwetbesluit/warenwetregeling eieren verplicht
op de verpakking moet worden gedeclareerd. 24
Hoorcollege 2 en werkcollege 3 24
Je kunt de verschillen in (voedingskundige) samenstelling (chemisch, fysiek) benoemen
en verklaren voor vis, schaal- en schelpdieren, vlees en vleeswaren. 24
Je kunt van zowel rundvlees als varkensvlees tenminste 3 soorten mager, gemiddeld en
vet vlees benoemen en herkennen. 25
Je kunt bewaar- en conserveermethoden van vis, vlees en vleeswaren beschrijven. 25
Je kunt de bestervings- en rijpingsprocessen van vlees beschrijven. 25
Je kunt de processen van kleurvorming van kleurbehoud van vlees benoemen. 26
Je kunt de warenwet hanteren t.a.v. additieven/hulpstoffen m.b.t. genoemde
producten/productgroepen. 26
Je kunt chemisch, fysisch en microbieel bederf bij vlees, vis en schaal- en schelpdieren
herkennen en verklaren. 26
Je kunt soorten vis, schaal- en schelpdieren en visproducten herkennen en benoemen.
26
Je kunt vlees, vleesproducten en vleeswaren herkennen en benoemen. 27
Je kunt een aantal keurmerken benoemen m.b.t. vis (MSC, ASC) en vlees (Beter leven
keurmerk, EKO) en uitleggen. 30
Je kunt benoemen welke schadelijke stoffen in vis, schaal- en schelpdieren en vlees
kunnen voorkomen. 31
Je kunt de verschillen tussen regulier slachten en ritueel slachten uitleggen. 31
, Anatomie/Fysiologie
Samenvatting blok 1.3
Iris Schoonewille
1F2; 13099760
Samenvatting blok 1.3
Iris Schoonewille
1F2; 13099760
,Inhoudsopgave
Anatomie/Fysiologie 5
Hoorcollege en werkcollege 1 5
Je kunt beschrijven uit welke onderdelen ons bloed is opgebouwd en welke functies die
delen hebben. 5
Je kunt de oorzaken en gevolgen van anemie (bloedarmoede) beschrijven en de rol van
ons dieet (zoals vitamine B12, foliumzuur en ijzer) hierin. 6
Je kunt de functie van ons lymfestelsel en de ligging van de lymfoide weefsels en
lymfoide organen (lymfeknopen, thymus, milt) beschrijven. 6
Je kunt uitleggen hoe ons afweersysteem werkt en hoe onze specifieke en aspecifieke
afweerreacties van elkaar verschillen. 7
Je kunt de drie belangrijkste verstoringen van onze immuniteit beschrijven (auto-
immuniteit, immuundeficiëntie en allergie) en je kunt voorbeelden geven van ziektes die
het gevolg van verstoorde immuniteit zijn. 8
Hoorcollege en werkcollege 2 8
Je kunt de bouw van bloedvaten en het verschil tussen een vene, capillair en arterie
beschrijven. 8
Je kunt de verschillende stappen van het bloedstollingsproces beschrijven. 9
Je kunt het proces van atherosclerose en de rol van cholesterol hierin beschrijven. 9
Je kunt uitleggen wat het gevolg is van atherosclerose voor de doorbloeding van de
achterliggende weefsels (ischemie). 9
Je kunt de ziektebeelden angina pectoris (stabiel en instabiel) en hartinfarct beschrijven
en inzicht geven in de ernst en de omvang van deze hart- en vaatziekten in de
Westerse wereld. 9
Je kunt medicamenteuze behandeling van ischemische hartziekten beschrijven. 10
Hoorcollege en werkcollege 3 10
Je kunt de ligging en anatomische structuren van het hart benoemen. 10
Je kunt de weg die het bloed aflegt in de grote en kleine bloedsomloop beschrijven. 11
Je kunt de werking van het hart beschrijven aan de hand van de hartcyclus (systole en
diastole) en het prikkel geleidingssysteem. 11
Je kunt aan de hand van de anatomie van de bloedsomloop en de vaten uitleggen
waarom arteriële, capillaire en veneuze bloeddruk van elkaar verschillen. 12
Je kunt uitleggen hoe 1) bloeddruk, 2) vaatweerstand en 3) hartminuutvolume van
invloed zijn op de doorbloeding van onze weefsels. 13
Je kunt uitleggen op welke drie manieren (autoregulatie, neuroregulatie en hormonale
regulatie) bloeddruk en doorbloeding worden gereguleerd. 13
Je kunt uitleggen wat hartfalen betekent en wat de oorzaken en gevolgen zijn. 14
Je kunt uitleggen hoe hartfalen medicamenteus wordt behandeld. 14
Hoorcollege en werkcollege 4 15
Je kunt uitleggen welke functie het urinair stelsel vervult bij de handhaving van het
milieu interieur (homeostase). 15
Je kunt de bouw en de ligging van de nieren en urinewegen beschrijven. 15
Je kunt uitleggen welke fysiologische processen in het nefron plaatsvinden. 15
Je kunt de rol van de nieren in de regulatie van de bloeddruk beschrijven. 17
Je kunt de oorzaken, gevolgen en behandeling van hypertensie beschrijven en de rol
van de nieren hierin. 17
Psychologie 19
Hoorcollege en werkcollege 1 19
Je kunt de verschillen in (voedingsdeskundige) samenstelling (chemisch, fysiek)
benoemen en verklaren. 19
Je kunt de warenwet hanteren m.b.t. genoemde producten/productgroepen. 19
, Je kunt chemisch, fysisch en microbieel bederf herkennen en verklaren. 19
Je kunt diverse soorten van dierlijke en plantaardige afkomst benoemen. 20
Je kunt verschillende toepassingsmogelijkheden aangeven. 20
Hoorcollege 3 en werkcollege 2 21
Je kunt de voedingskundige samenstelling van kaas en kaasproducten beschrijven en
herkennen. 21
Je kunt in grote lijnen aangeven hoe Nederlandse harde kaas wordt geproduceerd. 21
Je kunt de functie van de volgende toevoegingen bij de bereiding van kaas omschrijven:
21
Je kunt de warenwet hanteren t.a.v. kaas en kaasproducten (bv.
Kaaskorstbedekkingsmiddelen, additieven, vetgehalte). 22
Je kunt/weet wat imitatiekaas/vegetarische kaas en verse kaas is. 23
Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen kooi-/legbatterij eieren, scharreleieren vrije
uitloopeieren en biologische eieren. 23
Je kunt uitleggen hoe een consument eieren op basis van de eicode kan aanschaffen.
23
Je kunt een aantal eierkeurmerken (IKB eierkeurmerk, Beter Leven Keurmerk, EKO)
benoemen en uitleggen. 23
Je kunt een aantal producten benoemen waarin eieren zijn verwerkt. 24
Je kunt aangeven op basis van welk warenwetbesluit/warenwetregeling eieren verplicht
op de verpakking moet worden gedeclareerd. 24
Hoorcollege 2 en werkcollege 3 24
Je kunt de verschillen in (voedingskundige) samenstelling (chemisch, fysiek) benoemen
en verklaren voor vis, schaal- en schelpdieren, vlees en vleeswaren. 24
Je kunt van zowel rundvlees als varkensvlees tenminste 3 soorten mager, gemiddeld en
vet vlees benoemen en herkennen. 25
Je kunt bewaar- en conserveermethoden van vis, vlees en vleeswaren beschrijven. 25
Je kunt de bestervings- en rijpingsprocessen van vlees beschrijven. 25
Je kunt de processen van kleurvorming van kleurbehoud van vlees benoemen. 26
Je kunt de warenwet hanteren t.a.v. additieven/hulpstoffen m.b.t. genoemde
producten/productgroepen. 26
Je kunt chemisch, fysisch en microbieel bederf bij vlees, vis en schaal- en schelpdieren
herkennen en verklaren. 26
Je kunt soorten vis, schaal- en schelpdieren en visproducten herkennen en benoemen.
26
Je kunt vlees, vleesproducten en vleeswaren herkennen en benoemen. 27
Je kunt een aantal keurmerken benoemen m.b.t. vis (MSC, ASC) en vlees (Beter leven
keurmerk, EKO) en uitleggen. 30
Je kunt benoemen welke schadelijke stoffen in vis, schaal- en schelpdieren en vlees
kunnen voorkomen. 31
Je kunt de verschillen tussen regulier slachten en ritueel slachten uitleggen. 31
, Anatomie/Fysiologie
Samenvatting blok 1.3
Iris Schoonewille
1F2; 13099760
